Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

Graafse follikel

betekenis & definitie

folliculus ovaricus vesiculosus. Deze in het ovarium gelegen bolvormige zakjes van epitheel, die elk een eicel omsluiten, zijn voor het eerst beschreven door de Nederlandse arts en anatoom Reinier de Graaf (1641-’73).

Reinier de Graaf was de zoon van de stadsbouwmeester in Schoonhoven. Aanvankelijk studeerde hij geneeskunde in Leuven, waar hij de colleges volgde van de uit Amsterdam afkomstige anatoom Vopiscus Fortunatus Plemp (16oi-’7i). Bij de keuze voor deze Zuidnederlandse universiteitsstad zal het katholieke geloof van zijn ouders wel doorslaggevend zijn geweest, in 1661 zien we hem onder het gehoor van de Utrechter Ysbrand van Diemerbroeck (1609-’74). Van 1663 af volgde hij het onderwijs van de anatoom Johannes van Home (1621-’7o). In het laboratorium van zijn leermeester construeerde hij een injectiespuit waarmee bloedvaten met zowel kleurstof als was konden worden ingespoten. Uit die tijd dateert zijn vriendschap met de Deen Niels Stensen (1638—’86) en met Jan Swammerdam (1637—’80). (Aan de vriendschap met Swammerdam kwam later jammer genoeg abrupt een einde.) De Graaf liep ook college bij de welbespraakte Franciscus de le Boe Sylvius (1614-’72). Sylvius’ lessen waren een stimulans voor De Graafs onderzoek naar de werking van het pancreassap. Bij een hond werd, na opening van de buik, de afvoergang van de alvleesklier opengesneden, waarna de ‘schagt van een wilde Endt-vogel’ in de buis werd gebracht (Houtzager, 1991). Na sluiting van de buik kon hij het ‘alvlezige sap’ in een flesje opvangen. Zijn beschouwing over het pancreassap, geheel in de stijl van de iatrochcmische opvattingen van zijn leermeester, verscheen in 1663: Ontleet-geneeskonstige Beschrijvinge van d’Eigenschap en Nuttigheidt da Alvlezigen-Saps. Het volgend jaar hield hij onder voorzitterschap van Sylvius hierover een openbare disputatie, die tevens als handelseditie werd uitgegeven: De Succi pancreatici Natura et Usu Exercitatio Anatomico-Medica, later uitgewerkt tot een uitvoeriger geschrift: Tractatus anatomico-medicus de succi pancreatici natura et usu (1671).

Na beëindiging van zijn studie promoveerde De Graaf tijdens een grand tour in 1665 cum laude te Angers, de oude Franse universiteitsstad waar meer bekende Nederlanders hun bul hebben verworven. Na een tweede reis naar Angers vestigde hij zich in 1667 te Delft. Ondanks zijn dagelijkse beslommeringen (als arts had hij een zeer drukke praktijk) vond hij tijd voor wetenschappelijk onderzoek. Hij construeerde een klisteerspuit die ‘veylig en sonder on-gemak’ door de patiënt kon worden gehanteerd (‘Verhandeling der Clysteren’ in Alle de Wercken, p. 627). Belangwekkend waren zijn studies op het gebied van de mannelijke (1668) en vrouwelijke geslachtsorganen (1672). De passieve rol van de vrouw bij de voortplanting, het oude aristoteliaanse concept, werd door De Graaf naar het rijk der fabelen verwezen. In zijn in het ‘rampjaar’ verschenen De mulierum organis generationi inservientibus beschreef hij op uitmuntende wijze de ovaria, toen nog ‘der vrouwen ballen’ of ‘testes' genoemd, en de al eerder waargenomen follikels of ‘blaaskens’, die nog steeds zijn naam dragen. Behalve deze follikels vond hij in de eierstokken van konijnen, alleen na de paring, ‘gele bollekens’, de ons nu bekende corpora lutea. Zowel mensen als alle overige zoogdieren hebben volgens hem hun oorsprong uit een ei, net zoals de eierleggende dieren. Al spoedig ontstond er met zijn vriend Swammerdam een onverkwikkelijke strijd. Swammerdam had namelijk in hetzelfde jaar zijn onderzoek naar hetzelfde onderwerp gepubliceerd. Beiden betwistten elkaar de eer wie nu wel de follikel het eerst zou hebben beschreven. Op zeer jonge leeftijd, amper 32 jaar oud, overleed De Graaf in 1673 aan vliegende tering. Vele van zijn tijdgenoten meenden dat de twist met zijn vroegere studievriend Swammerdam zijn dood verhaast heeft.

Aan de Graaf is mede te danken dat het werk van zijn vriend de ‘amateur microscopist’ Van Leeuwenhoek bredere bekendheid kreeg. Enkele maanden voor zijn dood schreef hij de eerste secretaris van de Royal Society te Londen, Henry Oldenburg, een brief waarin hij de interessante waarnemingen van zijn stadgenoot meldde.