Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

gang van Stensen

betekenis & definitie

ook wel ‘buis van Stensen’, uitvoergang van de oorspeekselklier (ductus parotideus), ten onrechte ook wel ‘ductus Blasii’ genoemd.

Niels Stensen (1638-’86), ook wel ‘Steno’, ‘Stenson’ of ‘Stenonius’ genaamd, werd in Kopenhagen geboren, waar zijn vader een goudsmederij bezat. In zijn geboortestad studeerde hij geneeskunde. Aangezien het medisch onderwijs in Denemarken in die jaren weinig voorsteldc, vertrok hij al spoedig naar Amsterdam. In 1660 kreeg hij onderdak in het huis van zijn leermeester, de Amsterdamse stadsgeneesheer en hoogleraar aan het Athenaeum Illustre, Gerard Blasius (1625-’9z). Zoals ook bij de biografische schets van Blasius is opgemerkt, kwam het tussen meester en gezel spoedig tot een onverkwikkelijke twist. De jonge Niels, die van Blasius toestemming kreeg om in zijn huis te anatomiseren, sondeerde bij toeval in een bij de slager gekochte schapekop de uitvoergang van de oorspeekselklier. Blasius, kennelijk in zijn wiek geschoten, meende dat zijn pupil een fausse route had gemaakt of dat het een anatomische variant betrof. Bij eigen onderzoek ontdekte hij in een hondekop dezelfde buis en hij publiceerde deze vondst in zijn Medicina Generalis (1661). Het vervolg laat zich raden: een verbeten strijd brak los tussen de onderzoekers over de vraag wie van beiden het eerst de gang ontdekt had. Uiteindelijk kreeg de tweeëntwintigjarige Niels gelijk (Houtzager, 1986).

Verbolgen en diep gekrenkt verliet hij Amsterdam en vertrok hij voor verdere studie naar Leiden, waar de medische hoogleraar Johannes van Home (1621-’70) hem in bescherming nam. De bezielende Franciscus de le Boë Sylvius (1614-’72), Van Home’s collega, inspireerde Stensen tot anatomisch onderzoek, onder meer van het lymfevaatstelscl. Uit deze vruchtbare Leidse tijd dateert zijn vriendschap met Jan Swammerdam, Reinierde Graaf en de grote wijsgeer Spinoza.

Vanwege een ernstige ziekte van zijn moeder werd hij eind 1663 naar Kopenhagen teruggeroepen. Vier jaar later, tijdens een van zijn vele reizen, werd hij in Italië rooms-katholiek. In 1675 werd hij tot priester gewijd en twee jaar later werd hij benoemd tot titulair bisschop van Titropolis in partibus infidelium (‘in de landstreken der ongelovigen’, een in de katholieke kerk gebruikelijke aanduiding bij titulaire bisschopszetels in landen die voorheen door christenen (katholieken) bewoond waren).

De geniale Stensen was een universeel geleerde en hield zich behalve met anatomische en theologische vraagstukken ook bezig met mineralogie en geologie. Nog net voor zijn vertrek uit Amsterdam naar Leiden hield hij in juli 1660 een korte openbare verhandeling over heetwaterbronnen. Deze disputatie, De Thernis, handelt over de oorsprong van dit natuurlijke water en over wat het bevat (Houtzager, 1986). Later zou hij de grondslagen voor de leer der geologische lagen en fossielen leggen (Lindeboom, 1993).

Zijn anatomische bijdragen zijn verbazingwekkend. Een jaar nadat hij de uitvoergang van de oorspeekselklier ontdekte, vond hij ook de kleine uitvoergangen van de traanklier. Naar aanleiding hiervan gaf hij in 1662 een nauwkeurige beschrijving van alle klieren in mond, neus en oren (Observationes anatomicae quibus varia oris, oculorum et naricum vasa describuntur etc.). Twee jaar later kwam Stensen in zijn boek De musculis etglandulis observationem specimen tot de conclusie dat het hart een echte spier is: core vete musculus est. Voordat de Zwitserse anatoom Johann Peyer (1653-1712) de naar hem genoemde lymfefollikels (plaques van Peyer) in de darm ontdekte, was Stensen al van het bestaan van deze plaques op de hoogte. Naar aanleiding van zijn diepgaand onderzoek naar bouw en functie van de vrouwelijke geslachtsorganen deed de Royal Society te Londen de boude uitspraak dat Stensen de eerste geweest was die de betekenis van de ovaria voor de voortplanting onderkende (Houtzager, 1986). Op neuro-anatomisch gebied moet zeker zijn belangrijke bijdrage Discours sur l’anatomie du cerveau (1669) worden vermeld. Naar aanleiding van een sectie die hij bij zijn bezoek aan Parijs in 1664 bijwoonde, vermeldde hij in zijn Embryo monstro affinis parisiis dissectus als eerste een geval van de tetralogie van Fallot, een congenitale hartafwijking die ruim twee eeuwen later door de Franse arts Étienne Fallot (1850-1911) zou worden beschreven.

Stensen, die zoals we zagen tot het rooms-katholieke geloof overging, werkte zijn laatste levensjaren als apostolisch vicaris in Hannover en Hamburg. Eind 1686 stierf de ascetisch levende Stensen in uiterst armoedige omstandigheden in een ‘geur van heiligheid’, zoals de nestor van de Nederlandse medisch-historici, wijlen G.A. Lindeboom, opmerkte. Tot voor enkele jaren is een beweging gaande geweest om Stensen heilig te verklaren.