Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

canalis Hunteri

betekenis & definitie

canalis adductorius, de ruimte waarin de femorale vaten lopen; gubemaculum Hunteri (gubemaculum testis): een bij de foetus voorkomende bandvormige teugel, verbonden aan de testis als deze in het scrotum afdaalt; resten komen bij de volwassene voor als ligamentum scrotale. Beide eponiemen danken hun naam aan John Hunter (1728-’93).

De carrière van deze briljante Engelse chirurg John Hunter, een pionier die de chirurgie verhief van handwerk naar wetenschap, is tamelijk uitzonderlijk verlopen. John werd, toen zijn vader de zeventig reeds gepasseerd was, als tiende kind geboren in het Schotse Long Calderwood, nabij Glasgow. Zijn geestelijke vorming liet nogal wat te wensen over; hij verliet de Latijnse school zonder er ook maar iets te hebben geleerd. Beu van het nietsdoen vertrok hij op eenentwintigjarige leeftijd naar Londen. Daar werd hij assistent van zijn tien jaar oudere broer William, in die jaren een bekende anatoom. De leerling overtrof al spoedig de meester, wat, mede gezien zijn moeilijke karakter, tot een zekere animositeit en vervreemding tussen de broers leidde. Na het volgen van de chirurgische colleges van William Cheselden (1688-1752) werd hij in 1754 assistent van de bekende chirurg Percival Pott (1713-’88) in het Londense St. Bartholomew’s Hospital. Een medische studie in Oxford liep op niets uit. Na twee jaar verliet hij de oude universiteitsstad met als excuus: ‘They tried to make an old woman of me, they wanted to stuff me with Greek and Latin.’ (Major)

Drie jaar diende hij als legerchirurg, een tijd waarin hij behalve zijn studie van de vergelijkende anatomie en fysiologie, de basis legde voor zijn Treatise on the blood, inflammation and gunshot wounds, een werk dat drie jaar na zijn overlijden verscheen. ‘Inflammation’ aldus Hunter, ‘is not only occasionally the cause of disease, but is often a mode of cure.’ Ontsteking werd daarmee the fitst principle of surgery (Brieger).

Terug in Londen vond hij de assistentplaats in de ontleedzaal van zijn broer bezet en noodgedwongen begon hij een chirurgische praktijk. Evenals zijn broer startte hij een cursus ontleedkunde voor aankomende chirurgen. Hoewel hij zich moeilijk kon uitdrukken, trok hij een schare uitnemende leerlingen. Al vrij snel werden zijn wetenschappelijke prestaties opgemerkt, wat leidde tot het lidmaatschap van de Royal Society (1767). Het volgend jaar trad hij toe tot de Corporation of Surgeons en kreeg hij een benoeming als chirurg aan het St. George’s Hospital, het ziekenhuis waar hij later (1n 1785) als eerste een aneurysma van de arteria poplitea zou opereren.

Zijn eigen praktijk kwam echter maar moeizaam op gang. De kosten voor het in 1771 gesloten huwelijk met Ann Home, een oudere zuster van zijn leerling Everard Home (1750-1832) betaalde hij uit de verkoop van het eerste deel van zijn Treatise of the natural history of the teeth. Het huwelijk was drie jaar uitgesteld omdat hij zich in 1767 een luetische infectie op de hals gehaald had. Om te bewijzen dat gonorroe en syfilis door hetzelfde agens veroorzaakt worden, entte hij zich met de pus van een lijder aan gonorroe. Helaas leed de patiënt ook aan syfilis en de ongelukkige Hunter, wiens adagium ‘Why think... why not try the experiment luidde, acquireerde bij de gonorroe ook een ulcus durum: de naar hem genoemde Hunterian chancre. Voor hem was het experiment een bewijs te meer dat gonorroe en syfilis uitingen van dezelfde ziekte zijn. Het primaire effect genas hij met kwikzalven; het resultaat was zijn in 1786 verschenen A treatise on the venereal disease.

Langzamerhand namen zijn vermaardheid en reputatie toe en in 1776 werd hij surgeon-extraordinary van de koning. Zijn praktijk bloeide, zijn inkomen overschreed de zesduizend pond per jaar.

De laatste twintig jaar van zijn leven leed Hunter aan angina pectoris. Tijdens een verhitte discussie op een vergadering in oktober 1793 van het bestuur van het St. George’s Hospital wond hij zich zo op, dat hij ter plekke overleed. Toepasselijk bleken zijn woorden: ‘My life is in the hands of any rascal who chooses to annoy and tease me.’ (Haneveld) Zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de grafkelder van Saint Martin’s-in-the-Fields en later, in 1859, herbegraven in de Westminster Abbey naast het graf van de Engelse dichter Benjamin Jonson (1572-1637). Zijn enorme verzameling anatomische preparaten, de Hunterian Collection, is nog steeds te bezichtigen in het Hunterian Museum, gevestigd in het College of Surgeons te Londen.

Niemand kan beter Hunters betekenis voor de chirurgie verwoorden dan de medisch historicus Fielding Garrison: ‘With the advent of John Hunter, surgery ceased to be regarded as a mere technical mode of treatment, and began to take its place as a branch of scientific medicine, firmly grounded in physiology and pathology.’