Wat is de betekenis van sip?

2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Sip

bn. bw. (-per, -st), (gemeenz.) beteuterd, terneergeslagen; een sip gezicht, sip kijken.

2025-07-20
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Sip

Zie Sibe

2025-07-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

sip

sip - Bijvoeglijk naamwoord 1. teleurgesteld en bedrukt

2025-07-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

sip

sip - bijvoeglijk naamwoord 1. een beetje verdrietig omdat je teleurgesteld bent ♢ hij keek erg sip toen hij weer werd uitgeloot Bijvoeglijk naamwoord: sip Synoniemen beteuterd

2025-07-20
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Sip

m -> Sibe (Terschelling).

2025-07-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Sip

adv., sip, biteutere, sneu.

2025-07-20
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

sip

I. met kleine teugjes drinken; lepp(er)en, slurpen; (in)zuigen; II. nippen (aan at); III. teugje.

2025-07-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

sip

1. bn. (bedrukt, mismoedig, teleurgesteld): dat sippe gezicht, die ter neder geslagen ogen; 2. bw. in de zegsw. sip kijken, zien, bedrukt, mismoedig, op zijn neus kijken.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

sip

bn. en bw, (-per, —st) [msch. klnb.] bedrukt, mismoedig, teleurgesteld: wat een gezicht ! kijken, zien.