Openbaren
(openbaarde, heeft geopenbaard), 1. vertonen, doen zien; thans alleen oneig.: zij openbaarden geen zweem van toenadering; — (wederk.) (bijb.) zich openbaren; Jezus openbaarde zichzelf aan de discipelen (Joh. 21: 1); 2. (wederk.) waarneembaar worden, zich uiten: er openbaarde zich dikwijls een neiging tot eenzaamheid; er begon z...