Naar hun rol of functie in de handeling worden de personages in een roman of verhaal onderscheiden in hoofd- en bijfiguren. Daarnaast komen er allerlei personages voor die slechts aanwezig zijn omdat ze in de realiteit ook steeds aanwezig zijn maar die geen echte functie in de handeling hebben, bijv. een taxichauffeur, de buren, een postbode; deze personages worden achtergrondfiguren genoemd.
De hoofdpersoon van een roman of verhaal wordt vaak de held(in) genoemd: iemand die zelf de loop van de gebeurtenissen bepaalt, ook al is het geen held(in) in de eigenlijke zin van het woord. Wordt daarentegen de hoofdpersoon bepaald door zijn omgeving, dan spreken we van een antiheld(in), een type dat in de moderne literatuur overheerst, maar dat ook wel voorkomt in bepaalde typen ontspanningslectuur, bijv. in sommige spionageromans waarin de hoofdpersoon een willoze pion is die misbruikt wordt door zijn eigen geheime dienst. (Het klassieke voorbeeld hiervan is The spy who came in from the cold uit 1963 van John Le Carré.)
Wat het karakter van de personages betreft, zijn er drie mogelijkheden. Een type is een personage waarvan ofwel slechts één karaktertrek is gegeven ofwel de karaktertrekken tot karikatuur zijn gemaakt. In sprookjes komen voortdurend typen voor: de boze stiefmoeder, de heks, de mooie prinses. Hoe eenvoudiger de lectuur is, hoe meer er van typen gebruik gemaakt wordt. In de ‘doktersroman’ bijv. de aardige verpleegster, de vaderlijke geneesheer-directeur, de onbetrouwbare charmante jonge arts naast zijn verlegen maar veel betrouwbaarder collega. Ook in humoristische lectuur en in moppen komen voortdurend typen voor: de lastige schoonmoeder, de domme Belg, de gierige Nederlander.
Een vlak karakter is een personage waarvan we weinig weten, meestal omdat het een bijfiguur is. De schrijver geeft hoogstens enkele karaktertrekken globaal aan, omdat meer niet nodig is voor het verhaal. Soms zijn echter ook hoofdpersonen heel vlak, zoals Jozef K. uit Kafka’s wereldberoemde roman Der Prozess (1925). Een rond karakter is een personage dat we door en door lijken te kennen als we het boek uit hebben: zijn goede en slechte kanten, zijn gewoonten en liefhebberijen, zijn opvattingen en gevoelens. Om een rond karakter te scheppen is een uitgebreide handeling nodig, vandaar dat in korte verhalen de personages meestal tamelijk vlak zijn.