Gepubliceerd op 13-06-2017

Polen

betekenis & definitie

Staat in Oost-Europa; op 11 november 1918 opnieuw onafhankelijk geworden.

Aan het eind van de achttiende eeuw verdeelden Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Pruisen de staat Polen onder elkaar. Om tijdens de Eerste Wereldoorlog meer druk op Rusland te kunnen uitoefenen, proclameerden de Duitse en Oostenrijkse keizers op 5 november 1916 het koninkrijk Polen. Zij hoopten daarmee de steun van de Polen te krijgen. Na de Russische februarirevolutie vormden drie Poolse legerkorpsen van het Russische leger de basis van een nieuw Pools leger. De Amerikaanse president Wilson gaf in januari 1918 steun aan de vorming van een Poolse staat. Op 11 november werd in Warschau officieel de republiek uitgeroepen. Józef Pilsudski werd staatshoofd. Na langdurig overleg tijdens de vredesonderhandelingen in Versailles en na de korte Pools-Russische oorlog, werden in 1921 bij de vrede van Riga definitieve afspraken gemaakt over een verbinding van Polen met de Oostzee via de Poolse Corridor, die het Duitse Oost- en West-Pruisen van elkaar scheidde.

Door scherpe tegenstellingen tussen de sterke Communistische Partij en extreem-rechtse antisemitische partijen, polariseerden in de jaren twintig de binnenlandse verhoudingen. In 1926 werd Pilsudski feitelijk dictator.

De Duitse aanspraken op de Poolse Corridor waren de formele aanleiding voor de Duitse aanval op vrijdag 1 september 1939, waarmee de Tweede Wereldoorlog begon. Als een uitvloeisel van geheime afspraken in het Molotov-Von Rippentrop-pact werd Polen eind september tussen Duitsland en de Sovjetunie verdeeld.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren er twee Poolse regeringen: een regering in ballingschap in Londen, die op 30 september 1939 in Frankrijk was gevormd, en een door de Sovjetunie gesteunde communistische regering, opgericht in augustus 1943. De laatste regering werd de Lublin-regering genoemd, naar de plaats van de hoofdzetel. De vorming van deze regering was een rechtstreeks gevolg van het verbreken van de betrekkingen met de Londense regering door Moskou na het bekend worden van de moord op duizenden Poolse officieren bij Katyn en andere plaatsen door het Rode Leger in het begin van de oorlog.

Na de Tweede Wereldoorlog veranderden de Poolse grenzen ingrijpend. In het oosten moest Polen grondgebied aan de Sovjetunie afstaan; de Curzon-lijn werd de nieuwe grens. In het westen werd voormalig Duits gebied aan Polen toegewezen, waardoor de Duits-Poolse grens langs de rivieren Oder en Neisse kwam te lopen. Twee miljoen Duitsers vluchtten uit deze gebieden naar het westen. Hun plaatsen werden ingenomen door Polen uit de aan de Sovjetunie afgestane streken.

De communistische Lublin-regering kwam aan de macht. Polen werd een onderdeel van het Oostblok. In 1952 kreeg Polen een grondwet, geïnspireerd op die van de Sovjetunie. Na de destalinisatierede van Chroesjtsjov op het twintigste partijcongres van de Communistische Partij van de Sovjetunie in februari 1956 ontstond in Polen onrust. Arbeiders gingen in staking vanwege de slechte levensomstandigheden. Hoewel de stakingen werden neergeslagen, kwamen er toch veranderingen. Wladyslaw Gomulka werd gerehabiliteerd en kreeg als secretaris-generaal van de Communistische Partij de macht in handen. Zijn gematigde politiek werd onder druk van Moskou gaandeweg in hardere richting bijgesteld. In 1970 leidden nieuwe rellen tot de val van Gomulka; hij werd opgevolgd door Edward Gierek.

De verkiezing op 16 oktober 1978 van de Poolse bisschop Karol Wojtyla tot paus Johannes Paulus II, versterkte in Polen de positie van de rooms-katholieke Kerk. In 1980 werd Polen met een nieuwe golf stakingen geconfronteerd. Deze keer speelden de verboden vakbond Solidariteit en zijn leider Lech Walesa een belangrijke rol. De Poolse leider generaal Jaruzelski trad hard op, zonder dat er echt rust in het land kwam.



Na een uitvoerig ronde-tafeloverleg in de eerste maanden van 1989 werd Solidariteit op 5 april gelegaliseerd; de vakbond vormde zich vervolgens om tot een politieke partij. In juni werden parlementsverkiezingen gehouden, waaraan meerdere partijen mochten deelnemen. Alle leden van de Senaat en 35 procent van de leden van de Sejm (Poolse Tweede Kamer) konden worden gekozen. De resterende 65 procent van de Sejm werd door de Communistische Partij aangewezen. Op 18 juli koos het Poolse parlement Jaruzelski tot president; hij verzocht Tadeusz Mazowiecki, lid van Solidariteit, een kabinet te vormen. Na aanhoudende kritiek op president Jaruzelski werden in november 1990 opnieuw presidentsverkiezingen gehouden, die door Walesa werden gewonnen. In oktober 1991 werden parlementsverkiezingen gehouden, waarbij alle zetels in Senaat en Sejm door de kiezers werden toegewezen.

Door ontevredenheid over het trage economische herstel en door onderlinge verdeeldheid, viel Solidariteit in een aantal elkaar bestrijdende partijen uiteen. Voormalige communisten konden daardoor invloed herwinnen. De autoritair regerende president Walesa riep eveneens veel kritiek op. Dat bleek bij de presidentsverkiezingen in 1995. In de tweede ronde op 19 november verloor hij met 48,3 tegen 51,7 procent van de stemmen van Aleksandr Kwasniewski, politiek geschoold in de vroegere Communistische Partij.

Ondanks de politieke strubbelingen begon de Poolse economie in de loop van de jaren negentig te groeien, waardoor buitenlandse investeringen toenamen. Polen leek de weg naar herstel te hebben ingeslagen.