Gepubliceerd op 30-07-2017

Joegoslavische burgeroorlog (1991-95)

betekenis & definitie

Burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië; eerst in de republiek Kroatië (1991-92), en vervolgens in de republiek Bosnië-Herzegovina (1992-95).

Na de dood van de Joegoslavische president en partijleider Tito in 1980 kwamen de verschillen tussen de zes deelrepublieken en de twee autonome provincies van Joegoslavië naar voren. Jaarlijks rouleerde het presidentschap tussen de presidenten van de deelrepublieken, waardoor zich geen krachtig bestuur kon ontwikkelen. Bovendien ging het economisch met Joegoslavië bergafwaarts. De rijke republieken Slovenië en Kroatië voelden er steeds minder voor de armere republieken te subsidiëren. Dit wakkerde nationalistische sentimenten in Servië aan. De Servische president Slobodan Milosevic stookte het nationalistische vuurtje op door voor een Groot-Servië te pleiten. Hij wilde Servië meer invloed op het centrale bestuur van Joegoslavië geven. Slovenië en Kroatië streefden daarentegen juist naar onafhankelijkheid.

Op 25 juni 1991 verklaarden Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk. Het door Serviërs gedomineerde Joegoslavische Nationale Leger trad met geweld tegen de afgescheiden republieken op; daarmee begon de Joegoslavische burgeroorlog. Op 4 oktober 1991 nam Servië de federale macht over door zich de rechten van het federale parlement toe te eigenen. Vooral om Kroatië ontbrandde een felle strijd. Om Slovenië werd nauwelijks gevochten, vooral omdat de bevolking tamelijk homogeen was, waardoor er geen problemen waren met omvangrijke minderheidsgroepen.

Op 5 januari 1992 riepen de Serviërs in Bosnië-Herzegovina een eigen republiek uit. Op 3 maart 1992 verklaarden de moslims en Kroaten Bosnië-Herzegovina tot een onafhankelijke staat, die op 6 april door de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten werd erkend. Op 27 april 1992 nam het federale Joegoslavische parlement de grondwet van een nieuwe Joegoslavische staat aan: de Federale Republiek van Joegoslavië (FRJ), die uit de republieken Servië en Montenegro bestond. Deze staat werd ook wel Klein-Joegoslavië genoemd.

De strijd in Kroatië was inmiddels geluwd; Bosnië-Herzegovina werd vanaf maart 1992 het nieuwe strijdtoneel. Serviërs en Kroaten probeerden zoveel mogelijk gebieden te veroveren. De moslims waren de grote verliezers. De hoofdstad Sarajevo werd van april 1992 tot november 1995 belegerd, wat duizenden inwoners het leven kostte (Beleg van Sarajevo). Op 30 mei 1992 kondigden de Verenigde Naties sancties tegen Klein-Joegoslavië af, die de Bosnische Serviërs uit alle macht steunde. De oorlog in Bosnië-Herzegovina kreeg een uiterst wreed karakter: dorpen en steden werden etnisch gezuiverd, dat wil zeggen dat Kroaten en moslims uit Servische gebieden werden verdreven en in mindere mate Serviërs en moslims uit Kroatische gebieden. Ook bleken er tientallen concentratiekampen te functioneren. De Europese Gemeenschap (vanaf 1 november 1993 de Europese Unie) en de Verenigde Naties probeerden lange tijd zonder succes in te grijpen. Het optreden van bemiddelaars sorteerde weinig tot geen effect; gesloten overeenkomsten werden met het grootste gemak geschonden. Door de VN ingestelde `veilige gebieden' (safe areas) als Srebrenica en Zepa, waar moslims bescherming vonden, werden toch aangevallen door de Bosnische Serviërs. Na de val van Srebrenica in juli 1995 werden duizenden moslims vermoord. Nederlandse militairen die het VN-garnizoen in de stad hadden gevormd, konden niet veel meer doen dan toekijken. De United Nations Protection Force (UNPROFOR), die in 1994 ruim dertigduizend man telde, slaagde er niet in de strijdende partijen uit elkaar te houden. Uiteindelijk bleek de belangrijkste taak van UNPROFOR te bestaan uit het verlenen van humanitaire hulp.

Op 9 oktober 1992 stelde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een vliegverbod boven Bosnië-Herzegovina in om de moslims die geen eigen luchtmacht hadden te beschermen. Het vliegverbod werd gecontroleerd door toestellen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Op 10 en 11 april 1994 voerden NAVO-vliegtuigen voor het eerst aanvallen uit op Servische posities. Uit wraak werden VN-militairen door Bosnische Serviërs op strategische plaatsen als `menselijke schilden' vastgebonden.

In de zomer van 1995 begonnen de krijgskansen te keren. Kroaten en moslims gingen nauwer samenwerken tegen de Serviërs, en ontketenden een heftig offensief, dat flinke gebiedswinst opleverde. Op 28 augustus doodde een Servische mortiergranaat op de markt van Sarajevo zevenendertig inwoners van de stad. Als reactie daarop begonnen op 30 augustus zware luchtaanvallen van de NAVO die het verzet van de Serviërs grotendeels braken. Mede door sterke Amerikaanse druk kwamen besprekingen op gang. Op 12 oktober werd voor zestig dagen een staakt-het-vuren afgekondigd. Op 1 november begonnen op de Amerikaanse luchtmachtbasis in Dayton onderhandelingen tussen de leiders van Bosnië-Herzegovina, Kroatië en de Federale Republiek Joegoslavië die op 21 november in een akkoord resulteerden. Het Vredesakkoord voor Bosnië-Herzegovina werd op 14 december 1995 officieel in Parijs ondertekend. Afgesproken werd dat de bestaande grenzen van Bosnië-Herzegovina intact zouden blijven; het grondgebied werd ruwweg in twee gelijke delen verdeeld tussen een Bosnisch-Servische staat en een federatie van Kroaten en moslims. Bosnië-Herzegovina kreeg een centrale regering met een democratisch gekozen president en parlement; het verenigde Sarajevo bleef de hoofdstad, onder bestuur van de moslim-Kroatische federatie. De VN-sancties tegen Klein-Joegoslavië werden opgeheven. Naar (ruwe) schatting kostte de Joegoslavische burgeroorlog ongeveer tweehonderdduizend mensen het leven. Circa twee miljoen mensen waren op de vlucht geslagen. De materiële schade liep in de vele miljarden guldens.