Gepubliceerd op 30-07-2017

Europese Gemeenschap (EG)

betekenis & definitie

Van 1 juli 1967 tot 1 november 1993 de verzamelnaam van de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

De vergelijkbare organen van de drie gemeenschappen werden op 1 juli 1967 samengevoegd. De belangrijkste organen van de EG waren de Raad van Ministers, de Europese Commissie en het Europees Parlement.

In 1967 waren zes landen lid van de EG: Frankrijk, West-Duitsland, Italië, België, Nederland en Luxemburg. In 1973 traden Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië toe; in 1981 Griekenland en in 1986 Spanje en Portugal. Na de Duitse hereniging in 1990 telde de EG ongeveer 340 miljoen consumenten en was daarmee het grootste handelsblok ter wereld.

Als uitvloeisel van het Verdrag van Maastricht werd de Europese Gemeenschap op 1 november 1993 omgezet in de Europese Unie.