Gepubliceerd op 13-06-2017

Barthou, Jean-Louis (1862-1934)

betekenis & definitie

Frans politicus en jurist; premier van Frankrijk (1913).

Na een studie rechten werd Barthou in 1889 lid van de Kamer, waarin hij behoorde tot de centrum-rechtse groep. Van 1894-1913 was hij acht keer minister, waarvan vier keer van Openbare Werken, drie keer van Justitie en één keer van Binnenlandse Zaken. Na de val van het kabinet-Briand in maart 1913 was hij tot december van dat jaar minister-president. Barthou zette zich in voor de versterking van het Franse leger. Hij voerde de driejarige diensttijd in, versterkte de vestingwerken langs de oostgrens en bouwde de luchtmacht uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij opnieuw korte tijd minister.

Barthou was van 1921-22 minister van Oorlog in een nieuw kabinet-Briand en werd in 1922 lid van de commissie voor herstelbetalingen. In die functie had hij een belangrijk aandeel in het doordrukken van de bezetting van het Ruhrgebied (1921-25). Daarnaast bekleedde hij in de jaren twintig in vier kabinetten de functie van grootzegelbewaarder en was van 1930-31 minister van Oorlog. In februari 1934 werd Louis Barthou minister van Buitenlandse Zaken. Hij streefde ernaar het opkomend Duitse gevaar in te dammen door verdragen met Oost-Europese landen te sluiten. Om dezelfde reden introduceerde Barthou in september 1934 de Sovjetunie in de Volkenbond, wat de woede van anticommunisten in Frankrijk opriep. In een poging de relaties tussen Italië en Joegoslavië te verbeteren, nodigde hij in oktober 1934 de Joegoslavische koning Alexander I uit voor een bezoek aan Frankrijk. Bij aankomst in Marseille werden zowel Barthou als koning Alexander I door een fanatieke Kroaat vermoord.