Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Ondank is ’s werelds loon

betekenis & definitie

EEN man redt een gevaarlijk dier (een slang, draak, krokodil, wolf, beer, leeuw, tijger of een ander dier) uit gevangenschap. Het bevrijde dier maakt vervolgens aanstalten zijn weldoener aan te vallen.

De man vindt dit een kras staaltje van ondankbaarheid en onrechtvaardigheid, en krijgt respijt om een onpartijdig dier te vragen hier een oordeel over te vellen. De man wordt in eerste instantie in het ongelijk gesteld in de wereld gaat het er nu eenmaal niet eerlijk en rechtvaardig aan toe.Dan wordt de vos (of ook wel de jakhals) om een oordeel gevraagd. Om te kunnen oordelen, verlangt de vos een reconstructie. Zodra het gevaarlijke dier weer gevangen zit, besluit de vos het er maar bij te laten. Aldus wordt de man gered. Soms wordt hier nog aan toegevoegd: ook de vos krijgt de hem toegezegde beloning uiteindelijk niet. Immers, ondank is en blijft 's werelds loon.

Dit oude diersprookje, dat een brede verspreiding kent, staat in de typencatalogus van Aarne-Thompson gerubriceerd als AT 155 met de omschrijving ‘The Ungrateful Serpent Returned to Captivity’. Het diersprookje is bekend van Scandinavië tot Sicilië, van China tot Chili.

Aan de hand van vele varianten van ‘Ondank is 's werelds loon’ heeft Kaarle Krohn getracht de oerversie te reconstrueren en lokaliseren. Het verhaal zou oorspronkelijk uit Egypte stammen en vertellen over een man die een krokodil op zijn kameel bindt om het dier terug te brengen naar de rivier. Bij de rivier aangekomen valt de krokodil de man aan. De jakhals verlangt een reconstructie, waartoe de krokodil weer vastgebonden wordt, en vastgebonden blijft.

Anderen plaatsen de herkomst van dit diersprookje bij voorkeur in de traditie van de Pancatantra, zodat de vertelling in oorsprong uit India zou stammen. Het probleem is evenwel dat de oudst bekende versies van het diersprookje pas uit het eind van de 15e eeuw stammen, dat ze in de Perzische redacties van de Pancatantra zijn opgetekend en in de Sanskriet-redacties van het boek niet voorkomen. Derhalve hebben deze versies waarschijnlijk niet tot de klassieke kern van de Pancatantra behoord.

Een derde hypothese luidt, dat het diersprookje is voortgekomen uit een veel eenvoudiger aesopische fabel, opgetekend door fabeldichters als de Romein Phaedrus (1e eeuw n.C.) en de Griek Babrius (2e eeuw v.C.). De fabel, bij Phaedrus getiteld ‘Serpens misericordi novica’ (De voor de barmhartige man fatale slang), vertelt in essentie het volgende: een man vindt een slang die bijna doodgaat van de kou. De man koestert de slang aan zijn borst om het dier op te warmen. Zodra de slang is bijgekomen doodt hij zijn redder met zijn giftige beet. De oudste Nederlandse versie hiervan vinden we in de 13e-eeuwse fabelbundel Esopet (nr. 10), en de fabel komt ook nog voor in de 15e-eeuwse Twispraec der creaturen (nr. 24). De moraal komt er meestal op neer dat men geen medelijden moet hebben met de kwade.

Vervolgens kan er een ‘lange’ redactie van het verhaal ontstaan zijn, waarin de man niet gedood wordt, maar alleen verwond of bedreigd. Aan de plot is dan de rechtspraak door een of meer dieren toegevoegd, alsmede de sluwe reconstructie. Feit is wel dat de veronderstelde ‘korte’ en de ‘lange’ redactie geruime tijd naast elkaar hebben bestaan.

Van de lange redactie zijn zes versies overgeleverd van voor 1500. De oudste versie werd als Latijns exempel opgetekend door de Spaanse arts Petrus Alphonsus in diens Disciplina clericalis uit ca. 1110. Mogelijk heeft deze tot het christendom bekeerde jood het verhaal ontleend aan de Arabische traditie. Een tweede versie werd rond 1300 eveneens in het Latijn opgetekend door de continuator van het werk van Odo van Sherrington. Een derde versie in het Latijn en het Duits werd afgedrukt in 1479 in de Aesop van Steinhöwel. Een vierde versie, in een 15e-eeuws Italiaans handschrift, lijkt een tamelijk belangrijke schakel te representeren, want hier schemert voor het eerst iets door van het ‘tegenprestatie-motief’, waarover weldra meer.

Maartje Draak vat de versie als volgt samen: ‘Een leeuw [is] met zijn klauw in een gespleten boom [...] vastgeraakt. Hij wordt door een voorbijkomende man verlost. Hond en paard oordelen dat de leeuw door honger gedreven het recht heeft de man te verslinden. Een vrouwtjesvos redt de man. Ze krijgt nu een geschreven belofte dat hij nooit de honden op haar zal loslaten als ze in zijn hoenderhof komt. Bij een kippen-expeditie die de vos daarna met haar welpen onderneemt, durft zij het echter niet op het document te laten aankomen: er mocht eens niemand zijn die het zou kunnen lezen, beweert ze.’ De oudst bekende volkstalige (‘lange’) versies van Ondank is 's werelds loon zijn beide tegen het eind van de 14e eeuw opgetekend in het Middelnederlands: respectievelijk in het Vlaams en het Hollands.

De Vlaamse versie is verwerkt in het omvangrijke dierdicht Reinaerts historie, dat ook wel bekend staat als ReinaertlI omdat het een vervolg is op het beroemde dierdicht Van den vos Reynaerde uit de 13e eeuw. De Hollandse versie is de berijmde voordrachtstekst of sproke (niet te verwarren met sprookje) ‘Vanden serpent’ van sprookspreker Willem van Hildegaersberch.

In Reinaerts historie, een dichtwerk van bijna 8000 verzen, heeft de anonieme auteur het AT-155-sprookje effectief ingevlochten in de literaire vertelling (zie vs. 4858-5045). De doortrapte vos Reinaert moet zich, na onder een eerdere veroordeling te zijn uitgekomen, ten tweede male verantwoorden voor zijn wandaden in een rechtzaak aan het hof van koning Nobel. Weer worden er ernstige beschuldigingen tegen de vos ingebracht. De apin Rukenau verdedigt Reinaert door te betogen dat de vos zich ook verdienstelijk heeft gemaakt voor de koning en het hof. Ter illustratie vertelt zij dan het AT-155-sprookje: twee jaar geleden dienden zich aan Nobels hof een man en een slang aan, en zij plaatsten de koning voor een juridisch probleem. De man had de slang uit een strik bevrijd.

Alhoewel de slang had beloofd de man geen kwaad te doen, viel hij hem even later toch aan. De slang werd gedreven door honger en ‘lijfs noot breect alle wet’ (vs. 4895). De man acht dit onrechtvaardig en eist dat andere dieren hierover een oordeel mogen vellen. De raaf Corbout en zijn zoon Slindepier geven de slang groot gelijk; ze geven zelfs te kennen dat ze graag een hapje hadden meegegeten! De man acht deze lijkenpikkers geen eerlijke rechters en verlangt een oordeel van andere dieren. Met het vonnis van Bruun de beer en Ysengrijn de wolf is de man echter al even slecht af. Deze roofdieren geven de slang alweer gelijk: nood breekt wet als men honger heeft.

Als de slang aanstalten maakt om de man te doden, verzoekt deze met succes om een uitspraak van de koning. Nobel is nogal verlegen met de zaak, temeer daar enkele dieren aan het hof brullen van de honger. De koning vraagt Reinaert om een oplossing, en deze beweert dat hij pas een besluit durft te nemen als de beginsituatie wordt gereconstrueerd. Zodra de slang weer in de strik vastzit, mag de man beslissen wat hij doet: alles bij het oude laten of de slang weer bevrijden. Uiteraard laat de man de slang in de strik zitten, en aldus heeft Reinaert de juridische kwestie naar volle tevredenheid opgelost, ter meerdere eer en glorie van de koning.

De dierenwereld in Reinaerts historie (ca. 1375) is in feite een metafoor voor de reële middeleeuwse mensenwereld. De dichter hekelt in zijn tekst de middeleeuwse rechtsgang, waarin willekeur en eigenbelang hoogtij vieren. De raven (‘roecen’) zijn synoniem met de gerechtsdienaars, de beer en de wolf representeren de hofaristocratie. Er moet wel een zeer sluwe vos aan te pas komen om het recht zijn loop te laten hebben.

Rond 1390 dichtte de Hollandse sprookspreker Willem van Hildegaersberch (ca. 1350-1408) een zelfstandige bewerking van het AT-155-sprookje dat Willem zich heeft laten inspireren door Reinaerts Historie is denkbaar, maar niet aantoonbaar. Willem van Hildegaersberch, geboren te Hillegersberg nabij Rotterdam, was een rondreizend beroepsvoordrager, die zijn publiek vond in de hogere kringen aan het hof, in de stad en in het klooster. Regelmatig trad hij op hoogtijdagen, veelal tijdens de maaltijden, op het Haagse Binnenhof op voor graaf Albrecht van Beieren en graaf Willem VI van Holland.

Zijn sproke ‘Vanden serpent’ verhaalt hoe een draak (‘serpent’) met zijn poten is klem komen te zitten in een gespleten boom. Een passerend ridder heeft medelijden met de draak; hij bevrijdt hem, maar krijgt stank voor dank, want meteen blaast de draak zijn gif naar de ridder. Het ondankbare dier beroept zich op de praktijk van het dagelijkse leven: ‘Aldus vergheltmen menighe scoude [= lost men zijn schuld in] Alle daghe op eertrijck’ (vs. 104-105). De ridder eist een gerechtelijke uitspraak van andere dieren, maar het schaap en de gans stellen de slang in het gelijk. Ditmaal komt het onrechtvaardige oordeel niet voort uit de criminele inslag van lijkenpikkers of roofdieren, maar uit de onnozelheid van prooidieren. In een moralistisch terzijde hekelt Willem het feit dat in het dagelijks leven de schepenbanken ook bevolkt worden door incompetente onnozelaars, die van recht of wet absoluut geen kaas hebben gegeten.

Het schaap en de gans worden overigens tot op de dag van vandaag gestraft voor hun onrechtvaardig oordeel, zegt Willem: ze worden geschoren en geplukt. De ridder is natuurlijk ontevreden met het vonnis en vraagt de toevallig langslopende vos Reinaert om een oordeel. Reinaert verlangt een reconstructie; de draak zuigt zijn gif uit de ridder, en zodra de draak weer met zijn poten in de boom vastzit, gaan ridder en vos ieder huns weegs. De ene schalk is door een nog erger schalk verschalkt, stelt Willem tevreden vast. Het recht zo zou men kunnen stellen heeft in tweede instantie gezegevierd, maar men moet niet vragen hoe. De ‘rechter’, nota bene de doortrapte vos Reinaert, behaalt zijn succes niet door het recht toe te passen en de draak te veroordelen voor het nodeloos aanvallen van de ridder.

Reinaert boekt zijn succes door zijn toevlucht tot de list te nemen. Feitelijk heeft het rechtssysteem gefaald, omdat het rechtvaardigheidsgevoel niet langs juridische weg, maar met oneigenlijke middelen wordt bereikt.

Willem van Hildegaersberch knoopt aan deze vertelling niet zozeer de pessimistische moraal van ‘ondank is 's wereld loon’ vast, maar plaatst het verhaal in een breder theologisch perspectief: wie kwaad doet, zal het uiteindelijk toch ook kwaad vergaan, want de boze wordt gestraft en gaat naar de hel, terwijl de goede zal worden beloond met de hemelse zaligheid. Dat het verhaal een dergelijke moraal zou krijgen had Willem ook al in het begin van zijn sproke aangekondigd: ‘Hi heeft hem selven zere bedroeghen, Wye dat goet mit quaden ghelt [= beloont]’ (vs. 28-29).

De toevoeging van het al eerder genoemde tegenprestatie-motief de vos keert terug om zijn beloning in ontvangst te nemen en krijgt deze niet lijkt een West-Europese toevoeging van later datum te zijn. Pas na 1500 duikt de aanvulling duidelijk op in schriftelijk overgeleverde varianten. De toevoeging brengt een ‘dubbele bodem’ in het verhaal aan, en benadrukt in feite nogmaals het centrale thema van de vertelling: ondank is wérkelijk 's werelds loon. Nadat deze specifieke variant eenmaal tot stand was gekomen, zorgde bovenal de drukpers voor de verspreiding ervan. De gedrukte fabelliteratuur heeft een duidelijk stempel gezet op het mondelinge voortbestaan van fabels en diersprookjes, en een belangrijke invloed uitgeoefend op de vorm en inhoud van deze vertellingen. Een andere manier waarop de vertelling werd verspreid, was via het gebruik van het diersprookje als exempel in de preek.

Overigens treffen we in de beroemde fabelbundel van La Fontaine (1621-95) weer de ‘korte’ versie aan van een boer die een slang opwarmt en vervolgens aangevallen wordt. Maar het slachtoffer trekt aan het langste eind, want hij hakt de slang met een bijl in drie stukken.

Gezien de omvangrijke literaire traditie van dit type, ook nog in de 19e eeuw, verbaast het niet dat in de 19e en 20e eeuw verzamelaars erin geslaagd zijn om versies van Ondank is 's werelds loon uit de volksmond op te tekenen. In Vlaanderen is dit gedaan door Simon Stevens, Pol de Mont en Alfons de Cock, en in Friesland door Ype Poortinga en Dam Jaarsma. In Vlaanderen zijn onder meer versies opgetekend in Dadizeele en Denderleeuw. In de eerstgenoemde versie (eind 19e eeuw) redt een boer een slang vanonder een steen in het water, omdat de slang belooft hem ‘het loon van de wereld’ te geven. Even later getuigen de hond en het paard naar waarheid dat het loon van de wereld ‘de dood’ is. Als de vos via zijn list de oude situatie weet te herstellen, verleent de boer aan de vos toestemming om zijn erf te betreden (het tegenprestatie-motief). Al ras vergrijpt de vos zich aan de eieren en de kuikens, en hij ontvangt van de boer ‘het loon van de wereld’ in de vorm van een ongenadig pak slaag.

De versie uit Denderleeuw (begin 20e eeuw) geeft een duidelijk versimpelde lezing van Ondank is 's werelds loon, en lijkt het meer te moeten hebben van de anekdotische woordkeuze dan van de intrige. Het verhaal is tot zijn essentie teruggebracht met slechts twee hoofdfiguren rechtsprekende dieren, de listige vos en de tegenprestatie ontbreken. Een reiziger hoort roepen vanuit een put. Als hij het deksel wegneemt, blijkt hij een monster te hebben bevrijd, dat prompt zegt: ‘Vriendlief, ik moet u opeten, want ik heb jeuksel tusschen mijn tanden.’ De man maakt tegenwerpingen. ‘Dat is allemaal goed en wel,’ zei 't monster, ‘maar mijn maag klept alarm, en praatjes vullen den buik niet.’ Hierop is het de man zelf die een list bedenkt: hij gelooft niet dat zo'n groot monster in zo'n kleine put past. Om dit te bewijzen kruipt het monster weer in de put, waarna de reiziger het deksel er ‘Lap!’ weer op smijt.

Op 10 april 1973 tekende verzamelaar Ype Poortinga het Friese diersprookje over ‘It lean fan 'e wrald’ op uit de mond van verteller G. Wiersma. De vertelling toont aan dat de uitgebreide versie nog niet verloren is gegaan. Ditmaal is het een boer die een beer uit een waterput redt. Zowel de beer als het paard en de hond motiveren nadrukkelijk waarom zij vinden dat ondank 's werelds loon is. De beer heeft ooit een jager laten gaan en werd even later door hem aangeschoten.

Het paard gaat na jaren trouwe dienst toch naar de slager, en de oude waakhond wordt binnenkort door zijn baas verzopen. Kortom, de natuurlijke vijand heeft heel wat lelijks over de mens te melden, maar erger is dat de huisdieren (de natuurlijke vrienden) van de mens even negatief over hem oordelen. De boer weet vervolgens zijn leven slechts te redden door de vos om te kopen en te beloven dat hij het kippenhok zal openzetten. Het tegenprestatie-motief is tamelijk breed uitgewerkt. Als de beer weer in de put zit, en de boer aan zijn vrouw heeft uitgelegd wat hij beloofd heeft, reageert zij gedecideerd: ‘Dat bart net!’ (Dat gebeurt niet!). Nadat de boer het kippenhok toch heeft opengezet, plaatst de knecht in opdracht van de boerin een vossenklem in het hok om ‘mynhear Rein de Foks’ te vangen. Die nacht stapt de vos inderdaad met zijn poot in de klem, en de boer treft hem de volgende ochtend jammerend aan: ‘Ik earme skelm ha doch ünderfine moatten: Untank is 't lean fan 'e wrâld’.

De versie die meesterverteller en sportvisserij-deskundige Steven de Bruin op 28 februari 1974 heeft verteld aan verzamelaar Ype Poortinga, bevat louter dierlijke hoofdrolspelers. Deze gewijzigde rolbezetting heeft ook enkele motiefverschillen tot gevolg gehad. Tevens vindt een opmerkelijke substitutie plaats: de vos lokt niet een ander terug in de val, maar is zelf degene die in de val loopt. Het verhaal gaat aldus: een vos loopt een val binnen waarin als lokaas een dode kip ligt. Het deurtje sluit en de vos is gevangen. Hij smeekt een voorbijkomend konijn om hem te bevrijden en belooft plechtig om het konijn niet te krenken.

De vos is nauwelijks vrij of hij roept: ‘Ik byt dy dea [= dood] en ik fret dy op’. Een mager paard en een herdershond beamen dat dankbaarheid niet bestaat in de wereld. Met name de herdershond motiveert zijn overtuiging omstandig: altijd heeft hij de schapen gehoed. Hij heeft het opgenomen tegen wolven en beren. Tijdens een sneeuwstorm heeft hij zijn baas eens het leven gered door boven op hem te gaan liggen en hem te verwarmen (vgl. de aesopische fabel waarbij een man een verkleumde slang aan zijn borst koestert om hem op te warmen, waarna ondankbaarheid zijn loon is!). En hij heeft zijn baas eens van de verdrinkingsdood gered.

En wat is zijn loon? Nu de herdershond oud is, heeft de baas een jonge hond gekocht en hem de deur uitgeschopt om te verhongeren! Wederom zien we hier het motief van de wrede behandeling van huisdieren als argument gehanteerd. Als derde dier wordt een haas gevraagd om zijn oordeel. De haas wil het naadje van de kous weten over de omstandigheden. De vos kruipt weer in de val en de haas gooit het deurtje dicht. Dan geeft de haas de vos gelijk: ‘Jo hawwe gelyk: tankberens [= dankbaarheid] is der net op dizze wrâld. Mar ik sjoch jo leaver yn 'e falle as der út.’ Waarop konijn en haas, de natuurlijke prooi van de vos, vrolijk het bos weer inhuppelen.

Het konijn heeft de haas niet hoeven omkopen (en zal ook niets hebben kunnen aanbieden). Beide hadden er evenveel belang bij dat de vos in de val zou terugkeren. Het tegenprestatie-motief is overbodig geworden. Immers, de ‘beloning’ voor de. haas ligt in het gevangenzetten van de vos zelf besloten. De afloop, waaruit nogmaals blijkt dat ondank 's werelds loon is, blijkt al uit de laatste woorden van de haas tot zijn ruigstaartige slachtoffer.

Het AT-155-sprookje heeft door de eeuwen heen een maatschappijkritische inslag gekend, temeer daar de primaire moraal min of meer vastlag: het gaat er in de wereld dikwijls onrechtvaardig aan toe, goed wordt vaak met kwaad beloond. Ook al speelt het sprookje zich goeddeels in de dierenwereld af, het laat zich gemakkelijk opvatten als een metafoor voor de gang van zaken in de mensenwereld. De invulling van de details kan per verteller en tijdvak verschillen. Willem van Hildegaersberch hekelt de incompetentie van de rechters en houdt booswichten de hellestraf voor, Steven de Bruin legt een zwaar accent op het slachtofferschap van prooi- en huisdieren, en gunt in feite de underdog de overwinning.

THEO MEDER TEKSTEN: Bisschop/Verwijs 1870, nr. 24; Van der Kooi/Gezelle Meerburg 1990, nr. 117; Martin 1874; De Mont/De Cock 1925, pp. 69-70; Perry 1975, pp. 186-187, 332-333, 558-561; Poortinga 1976, pp. 361-362;

Poortinga 1979, pp. 213-216; Prins 1976, pp. 156-157; Teirlinck 1896, pp. 80-82.

STUDIES: AT 155; Brückner 1974; DG nr. 512; Draak 1946; Draak 1960;

EM S.V. Untank is der Welt Lohn; Hertel 1914; Krohn 1891; MacKenzie 1903-04; Meder 1991; De Meyer 1968, p. 27; Moser-Rath 1964, nr. 126; Rehermann 1977, pp. 133, 266-267; Schippers 1995, nr. 79 en 239; Spies 1973; Tubach 1969, nr. 4254, 4256, 4262; VDK pp. 296-297.