Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

List en lichtgelovigheid

betekenis & definitie

DRIE studenten verkleden zich als boer om een boer die met drie kalveren naar de markt gaat beet te nemen. Telkens vraagt een student hoeveel geld de boer voor zijn drie ezels wil hebben.

Uiteindelijk raakt de boer ervan overtuigd dat hij ezels heeft en verkoopt hij ze voor een luttel bedrag.De boerin is boos en verzint een list. De boer gaat naar de markt met een pot vol ontlasting en een dun laagje honing erbovenop. De studenten betalen een prijs die overeenkomt met het verlies op de kalveren. Als ze evenwel uit de pot gaan eten en het bedrog merken, gaan ze de boer opzoeken.

De boerin draagt haar man op zich dood te houden. Een student besluit echter het lijk nog wat ‘honing’ in de mond te stoppen en laat zijn broek zakken. Daarop bijt de boer in het achterwerk van de student. De studenten schrikken van de opstanding van de dode en slaan op de vlucht.

Zo verloopt in het kort het komische sprookje over list en lichtgelovigheid zoals dat in 1911 is verteld door veehouder Jan Lof uit Zuiderwoude (Noord-Holland). Het is een van de vier versies die door de verzamelaar en arts Cornelis Bakker in de omgeving van Broek in Waterland is opgetekend (archief PJMI). Een andere versie hoorde Bakker in 1901 van veehouder Dirk Schuurman te Broek. Hierin heeft een weduwe een varken dat ze voor een ‘mooi stuivertje’ wil verkopen. Haar zoon gaat ermee naar de markt en laat zich door studenten beetnemen, die het varken voor een glimmend nieuwe stuiver kopen. Hierop keert de jongen terug naar de markt met een pot met poep met een blaas eroverheen gespannen.

Hij verkoopt de pot voor veel geld aan de studenten als ‘de geest der profetie’. Nadat de studenten het bedrog hebben bemerkt, gaan ze verhaal halen. De jongen houdt zich dood en bijt een van hen in de bil. Dan slaan de studenten weer op de vlucht.

Een derde versie werd verteld in 1903 door een anonieme informant uit Uitdam, die de dokter naar een spoedgeval roeide. De versie is vrijwel identiek aan die van Schuurman, alleen verkoopt de jongen ditmaal bloempotten met poep en spreekt hij van de ‘gave der profetie’. De vierde versie tenslotte werd eveneens in 1903 verteld door een 90-jarige informant uit Uitdam. Zijn verhaal verloopt in het kort aldus: vijftig studenten verteren het nodige in een herberg. Eén student werpt zich op om af te rekenen. Hij draait zijn hoed in de rondte en de kastelein zegt dat het verrekend is.

In de tweede herberg herhaalt zich dit tafereel. De andere studenten willen nu de hoed kopen en betalen er een omvangrijke som geld voor. Bij een volgende bezoek aan de herberg draaien ze met de hoed, maar de kastelein zegt desondanks dat ze hun verteringen moeten afrekenen. De eerste student blijkt een grap met hen te hebben uitgehaald: hij had de kasteleins van tevoren betaald om zo de hoed voor veel geld te kunnen verkopen. Het motief van de slachtoffers die wraak proberen te nemen ontbreekt in dit geval.

Het staat wel vast dat geen van deze vier vertellingen is beïnvloed door het sprookje zoals het voorkomt in de Kinderund Hausmärchen van de gebroeders Grimm. Dit sprookje, gepubliceerd onder de titel ‘Das Bürle’ (nr. 61), hoorden zij van vrouw Dorothea Viehmann uit Zwehrn. Het sprookje vertelt weliswaar over een arm boertje dat zich met listen weet te verrijken ten koste van zijn goedgelovige slachtoffers, en vervolgt met een vergeefse poging van zijn slachtoffers om zich op hem te wreken. Maar aan de andere kant is het sprookje voornamelijk opgebouwd uit plot-elementen uit de sprookjestypen ‘Trickster Discovers Adultery: Food Goes to Husband Instead of Paramour’ (AT 1358C) en bovenal Grote Klaas en Kleine Klaas (AT 1535).

In de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat het grappige sprookje van list en lichtgelovigheid geregistreerd als AT 1539, ‘Cleverness and Gullibility’. Het sprookje kent een ruime verspreiding over Europa en is ook in vrijwel heel Azië bekend, onder andere in India, Indonesië en China. Een tweetal optekeningen uit Afrika is geregistreerd. In de Verenigde Staten is het sprookje opgetekend in het Engels en het Spaans. In Midden- en Zuid-Amerika is het gevonden in Mexico, Brazilië, Argentinië, Chili en Puerto Rico, op Cuba en Jamaïca.

In de pseudo-magische voorwerpen en dieren die de hoofdpersoon te koop aanbiedt, schuilt de nodige variatie. Naast een pot met voorspellende krachten en een hoed die alles betaalt vinden we: een pot die vanzelf kookt (als zelfstandig verhaal: ‘De zelfkokende pot’), bezems die vanzelf vegen, een helderziende koeienhuid, een paard dat goud kan kakken, een toverstok of -fluit die doden laat herrijzen en een konijn dat brieven kan bestellen. Ook de slotscène kan variëren. De held laat zich soms levend begraven en steekt zijn tegenstander door de grond met een mes. Soms wil men de held in een zak (of een ton met gaten) stoppen om hem te verdrinken. De held slaagt er via een list echter in om een ander in de zak (of de ton) te laten plaatsnemen.

Hij speldt bijvoorbeeld een herder op de mouw dat ze hem burgemeester willen maken. Daar voelt de herder veel voor en hij ruilt met de held van plaats, waarop de laatste zich met de schapen uit de voeten maakt (deze ontknoping hoort bij Grote Klaas en Kleine Klaas).

Behalve in Noord-Holland is het sprookje in Nederland ook opgetekend in Groningen (19e eeuw), Gelderland (19e en 20e eeuw) en Friesland (19e en 20e eeuw). Ook in Vlaanderen is het sprookje goed bekend. In de Friese vertelling van Steven de Bruin door Ype Poortinga opgetekend op 29 oktober 1979 wordt verhaald hoe een oud-tamboer een partij ‘wonderbezems’ slijt aan een paar kooplui. Deze kooplui komen even later verhaal halen als de duurbetaalde bezems niet uit zichzelf blijken te kunnen vegen. De bezembinder houdt zich dood, wat de ene koopman de woorden ontlokt: ‘By 't libben hat er us beskiten en no sil ik him yn 'e dea beskite’ (Bij zijn leven heeft hij ons bedrogen en nu zal ik hem bij zijn dood eens beschijten). Daarop volgt de scène waarbij de koopman gebeten wordt. De andere koopman merkt dan op dat zijn vader toch gelijk had, want die zei altijd:

In deade moat men noait beskite.

Dan wurdt er lulk en kin jin bite.

[Een dode moet men nooit beschijten.

Dan wordt hij kwaad en kan je bijten.] Opvallend aan veel versies van het grappige sprookje over list en lichtgelovigheid is, dat de held ‘dom-slim’ is. In eerste instantie laat hij zich tamelijk naïef beetnemen, maar vervolgens ontwikkelt hij (soms met hulp van een medestander) een slimheid die hem in staat stelt zijn verliezen (meer dan) goed te maken, en zijn gram te halen bij zijn aanvankelijke plaaggeesten.

THEO MEDER TEKSTEN: Boekenoogen 1900-01, pp. 247-251; Boekenoogen 1906, pp.

26-27; Huizenga-Onnekes 1928, pp. 35-40; Jaarsma 1953b; KHMnr 61; Poortinga 1976, pp. 307-309; Poortinga 1980, pp. 172-174.

STUDIES: AT 1539; BP II, pp. 1-18; EM VIII, kol. 1104-1108; Liungman 1961, pp. 307-308; De Meyer 1968, p. 116; Sinninghe 1943a, p. 38; VDK pp. 482-483.