Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Het mannetje in de maan

betekenis & definitie

EEN man gaat op zondag houthakken. Als hij met een grote takkenbos op zijn rug huiswaarts keert, ontmoet hij een heer in zondags pak, die hem voorhoudt: ‘Weet jij niet dat het zondag is? God wil dat de zondag geheiligd wordt, en op die dag mag er niet gewerkt worden.’ De man zegt dat het hem weinig kan schelen: zondag of maandag, wat maakt dat nu uit? ‘Ga dan maar voor eeuwig de maandag vieren op de maan’, zegt God want Hij is het.

En de man wordt verbannen naar de maan. Wie bij volle maan goed kijkt, ziet daar nog altijd die man met zijn takkenbos op zijn rug zitten.Aldus verloopt globaal het sprookje van het Mannetje in de maan in het in de vorige eeuw populaire Deutsches Märchenbuch (1857) van Ludwig Bechstein (‘Das Märchen vom Mann im Monde’). Wie de traditie van dit sprookje beziet, onderkent een veelheid van variaties in de plot als geheel en in de kleinere details. En toch is er vrijwel steeds ook een vast stramien: iemand doet iets wat niet mag, en wordt voor straf verbannen naar de maan. En daar is hij (of zij) nog altijd te zien, als waarschuwend teken aan het firmament.

Er bestaat onder volksverhaalonderzoekers geen consensus over de vraag of het Mannetje in de maan wel een sprookje is. Zo komt het verhaal niet voor in de Kinder und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, en al evenmin in de catalogus van Aarne en Thompson. In de Nederlandse volksverhalencatalogus van J.R.W. Sinninghe komt het verhaal wèl voor, maar daar wordt het aangemerkt als een sage. Om meer precies te zijn is het verhaal gecatalogiseerd als etiologische of oorsprongssage nr. 8, ‘Der Mann im Monde’. In een oorsprongssage wordt antwoord gegeven op de vraag ‘Hoe komt het dat...?’ Wat betreft dit verhaal luidt de vraag natuurlijk: ‘Hoe komt het dat we een mannetje (een vrouwtje, een gezicht) in de maan zien?’ In A dictionary of British Folk-tales brengt K.M. Briggs het verhaal onder in het hoofdstuk over fabels en exempelen.

Weer anderen noemen het Mannetje in de maan een legende, zoals K.M. de Lille. De benaming zal geïnspireerd zijn op het feit dat in sommige versies God optreedt een kenmerk van een legende is immers dat er een belangrijke rol is weggelegd voor een goddelijk of heilig personage of voorwerp, voor door de godsdienst opgelegde regels en de omgang van de mens daarmee. Volksverhalenverzamelaar E. Heupers acht de betiteling als ‘legende’ hier onjuist: ‘Het verhaal is duidelijk een sprookje en geen legende of sage. De overlevering is immers verzonnen en berust op verbeelding, in tegenstelling tot een legende of een sage waarvan de inhoud mogelijk enige waarheid bevat. Ook daarom is het geen sage, omdat die aan tijd en plaats is gebonden.’ Ook volkskundige J. van der Kooi meent met een sprookje van doen te hebben, en rangschikt het verhaal in zijn catalogus van Friese volksverhalen onder de legendesprookjes: ‘Het mannetje (vrouwtje) in de maan (zon)’. De toevoeging van de zon is gebaseerd op een Fries verhaal waarin een vrouwtje op zondag boter zit te karnen en voor straf door God naar de zon wordt verbannen.

Aan de basis van het sprookje ligt toch wel de menselijke neiging ten grondslag om vormen te ‘herkennen’, te benoemen, te interpreteren en betekenis te geven. In rotsformaties kunnen we een dier herkennen, een groep wolken lijkt op een zeilschip, en in de maan zien we een gezicht of een mens. Wat men precies in de maan ziet, kan per cultuur verschillen. In culturen op andere continenten ziet men in de maan bijvoorbeeld een haas, een konijn, een rat of een kikker. De waaromvraag heeft een veelheid van verklaringen en dus ook van verhalen opgeleverd.

In Nederland en Vlaanderen vinden we over het Mannetje in de maan talloze verhalen of opvattingen sommige ‘vertellingen’ zijn namelijk niet langer dan één zin. Variatie kan in principe in alle motief-elementen gevonden worden: wie zien we in de maan? Hoe heet hij? Wat was zijn vergrijp? Hoe is hij op de maan gekomen? Wat is zijn straf?

In de volkskundige literatuur keert de afbeelding van de man met de takkenbos op zijn rug het meest terug. Dit is ook de voorstelling bij Bechstein, maar een allusie op dit beeld treffen we reeds aan in de Midsummer night's Dream (1594) van William Shakespeare (akte 5, scène 1, vs. 242-244), en nog eens in The Tempest (1611; akte 2, scène 2, vs. 138-141). In de maan wordt soms niet het hele mannetje gezien, maar slechts het gezicht van de gestrafte. Andere afbeeldingen die gezien worden zijn: een vrouw die zit te spinnen, een man met een juk emmers of een groentenverkoper met een kar.

Het mannetje of vrouwtje in de maan blijft veelvuldig naamloos. In het Middelnederlands werd het mannetje wel aangeduid met de naam Ludergere (varianten: Ludegere, Lodegere, Leudergere), waarvan de herkomst duister is. Een man uit Gelderland vertelde in 1911 aan verzamelaar C. Bakker dat het mannetje in de maan Vondel Gaus heette. We hebben hier evenwel te maken met een tamelijk afwijkende variant van het verhaal: de hoofdpersoon plant een boon. Zittend op de snelgroeiende plant wordt deze Vondel Gaus naar de maan gebracht.

Op de maan begint hij stro te maaien en van het haksel knoopt hij een touw, waarmee hij weer naar de aarde kan afdalen. ‘Zoo is het mannetje in de maan ontstaan’, luidt het tot besluit. Maar dit impliceert dat er niet echt een mannetje in de maan te zien is, maar dat de donkere vlekken veroorzaakt worden door de plekken waar het stro gemaaid is (het verhaal is tegelijk een variant van het leugenverhaal ‘Descent from Sky on Rope of Sand [Chaff]’, dat in Nederland zeer geliefd is). Andere namen die we in de volkskundige literatuur aantreffen zijn Henneke, Janneke en Anneke Maan wellicht speelt hier een verbastering van het woord ‘manneke’ een rol. Een heel andere naam vinden we overigens in de Divina Commedia (begin 14e eeuw) van Dante: Kaïn. Het zou Kaïn zijn geweest die door zijn oneerbiedige offer en de moord op zijn broer Abel door God naar de maan is verbannen.

De in de volkskundige literatuur meest voorkomende wandaad is de schending van de zondagsrust of van een andere heilige dag, zoals kerstavond of Kerstmis. In deze versies is het regelmatig Onze Lieve Heer zelf die de schender naar de maan stuurt. De overtreding bestaat uit werken op zondag, in het bijzonder hout sprokkelen. De inspiratiebron van deze motieven wijzen duidelijk in de richting van de bijbel, waar in Numeri 15:32-36 wordt verteld over de Israëliet die erop betrapt werd dat hij op sabbat hout sprokkelde: ‘Hij werd in bewaring gesteld, omdat nog niet bepaald was wat er met hem moest gebeuren. Jahwe zei tot Mozes: “Die man moet ter dood gebracht worden. Heel de gemeenschap moet hem buiten het kamp stenigen.” Toen voerde heel de gemeenschap hem buiten het kamp en stenigde hem dood.’ De ingrediënten werken, hout sprokkelen, schending van de sabbat en goddelijke straf zijn hier aanwezig.

Alleen de connectie met de maan ontbreekt (nog). De verhaalstof van het Mannetje in de maan werd overigens ook wel ingezet om kinderen bang te maken (in jargon spreekt men dan van de ‘kinderschrik’): ‘Als je zondags gaat werken, moet je op de maan blijven.’ Het vergrijp van werken op zondag wordt soms nog zwaarder aangezet door de misdaad te verergeren: in sommige versies is er sprake van diefstal op zondag, niet zelden van hout, sprokkelhout of takkenbossen, maar ook wel van bijvoorbeeld groenten. De diefstal wordt af en toe gecombineerd met een leugenachtige eed. De betrapte dief ontkent dan ten stelligste dat hij iets gestolen heeft en voegt daaraan toe: ‘Ik mag naar de maan vliegen als ik dit gestolen heb’, of woorden van gelijke strekking.

Andere vergrijpen hebben verder met de zondagsheiliging niets uit te staan. Oplichterij, zoals het verkopen van bedorven voedsel of het aanlengen van de melk, wordt soms ontkend met de eedformule ‘Ik mag naar de maan vliegen’, met de bekende gevolgen. Soms is een onvoorzichtige wens de oorzaak: een knecht hangt het melken dusdanig de keel uit, dat hij zich naar de maan wenst. Of een knaap moet braamtakken snijden om er bijenkorven van te maken, en als hij dodelijk vermoeid in het maanlicht naar huis loopt, wenst hij zich op de mooie maan. De wens gaat in vervulling, en op de maan treft de jongen een vrouw met een hond aan. De vrouw beveelt de knaap om een bijenkorf te maken, maar telkens als deze bijna voltooid is, vernielt de hond 'm weer.

Op de dag dat de bijenkorf voltooid zal zijn, zal de wereld vergaan. In het verhaaltje blijft het dus niet bij ballingschap alleen, maar wordt de jongen voor zijn ‘ontevredenheid’ en ‘luiheid’ extra gestraft met werken: het werk waar hij zo tegenop ziet, verergert tot een sisyfusarbeid. Als laatste ‘zonde’ vermelden we hier de dronkenschap: een dronken man ligt langs een hoge dijk te slapen en blijft op enigerlei wijze aan de punt van de sikkel van de laaghangende maan vasthaken. De maan stijgt en de man wacht nog steeds de nacht af dat hij weer veilig kan afstappen. In enkele versies is er geen sprake van straf, zoals in het verhaaltje van Vondel Gaus, die dan ook uiteindelijk weer op aarde terugkeert.

In de jaren 1942 en 1956 heeft het PJ. Meertens-Instituut volkskundevragenlijsten uitgestuurd naar zijn netwerk van correspondenten in Nederland, waarin de vraag wordt gesteld welk wezen men in de maan ziet, en welk verhaal hiermee verbonden is. In 1942 antwoordt 83 procent van de inzenders dat er een mannetje (eventueel met een takkenbos op zijn rug) in de maan te zien is. Echter, 72 procent van de inzenders heeft geen weet van een bijbehorend verhaal. Veertien jaar later zijn de percentages nog opmerkelijker: 72 procent maakt melding van een mannetje in de maan, maar liefst 81 procent van de correspondenten kent geen verhaal. Uit beide vragenlijsten komt verder een opvallende geografische spreiding van het verhaal naar voren: het is vooral bekend in onze katholieke provincies Noord-Brabant en Limburg.

Twee Brabantse correspondenten geven expliciet op dat het verhaal tot de leesstof behoort. TJ. van der Heijden (Bladel) schrijft: ‘Deze sage staat echter in een lagere schoolboekje’, en G. v.d. Vleuten (Mierte-Dorp) verklaart: ‘Houtsprokkelverhaaltje, waarschijnlijk alleen bekend uit schoolboeken’. Meerdere Brabantse correspondenten stuurden ook nog het volgende volksrijmpje in:

Menneke moan, Mee se leêre bruuksken oan Hij hee ’n bordje pap gegete En hee zen bruukske vol geschete.

THEO MEDER TEKSTEN: De Bazel 1888; Bechstein 1967, pp. 152-153; Cohen 1919, II, pp. 300-303; Dante 1984; Kemp 1925, pp. 256-257; Ter Laan 1930, p. 190; De Mont

1894; Poortinga 1979, p. 246; Shakespeare 1954; Shakespeare 1994; Sinninghe 1942, p. 24; Top 1982, nr. 45.

STUDIES: De Blécourt 1980, pp. 113 en 284-286; Briggs 1970-71, I, pp. 123-124; De Cock 1907-08; Dekker 1989; EM S.V. MannimMond; Harley 1885, pp. 1-75; Heupers 1976; Hoffmann-Krayer/Bachtold-Staubli 1927-42, VI, kol. 511-514; De Lille 1973; Sinninghe 1943a, p. 47; VDK pp. 362-363 = VDK 777A*; Verwijs/Verdam 1885-1952, IV, kol. 874; Volkskunde-atlas 1965, afl. 2, p. 119; Volkskundevragenlijsten nr. 8 (1942) en nr. 20 (1956), archief PJMI.