Benaming voor de functionaris die in het voormalige Nederlands-Indië de hoogste vertegenwoordiger van de Koning was en er in zijn naam de regering uitoefende. Het ambt was ontstaan ten tijde van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC), toen in de Republiek der Verenigde Nederlanden besloten werd tegenover de macht van de Portugezen en Spanjaarden in Azië een centraal gezag te plaatsen.
In 1609 benoemden de Staten-Generaal daarom Pieter Both tot eerste gouverneur-generaal. Na de ondergang van de VOC bleef de functie van gouverneur-generaal bestaan, ook nadat de Grondwet van 1814 had bepaald dat de Soeverein Vorst ‘bij uitsluiting, het opperbestuur over de koloniën en bezittingen van den Staat in andere werelddelen’ had. Teneinde het bestuur in Nederlands-Indië opnieuw in te richten, stuurde Willem I een commissie-generaal naar de Oost. Deze ontwierp uiteindelijk een regeringsreglement dat in december 1818 werd afgekondigd en waarin veel van het bestuur over de kolonie aan de gouverneur-generaal werd gelaten. In Nederland hield Willem I zich overigens nadrukkelijk bezig met het koloniale beleid en hij trok de macht nader aan zich, nadat zijn eerste gouverneur-generaal, G.A.G.Ph. van der Capellen, er niet in geslaagd was van de kolonie een winstgevende onderneming te maken. Willem I zond de Zuid-Nederlandse burggraaf Du Bus de Gisignies naar Indië, mede om een nieuw regeringsreglement te ontwerpen dat de macht van de Koning tegenover de gouverneur-generaal zou versterken. Vandaar dat er vanaf 1830 voortaan voor allerlei besluiten een machtiging van de Koning vereist was.De Grondwet van 1848 zorgde voor een geheel nieuwe verhouding tussen de gouverneur-generaal en de Koning. Gouverneurs-generaal werden in het vervolg op voordracht van de ministerraad door de Koning benoemd. Meestal werd een staatsman benoemd die in Nederland zijn sporen had verdiend, soms kwam er ook iemand met een Indische carrière te werken in het paleis te Buitenzorg (Bogor), dat hem sedert 1870 officieel als verblijfplaats werd aangewezen. Vandaar dat vanaf dat moment gesproken werd van de ‘Buitenzorgse troon’.
Een gouverneur-generaal werd voor een onbepaalde periode benoemd. Het was een ongeschreven regel dat hij na een ambtsperiode van vijf jaar ontslag vroeg.
Na de Tweede Wereldoorlog werd er geen gouverneur-generaal meer voor het bestuur over Nederlands-Indië benoemd, maar aanvankelijk een luitenant-gouverneur-generaal en later een zogeheten ‘Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon’. Dit was typerend voor een tijd waarin de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië drastisch veranderden.