Gepubliceerd op 29-06-2020

economie

betekenis & definitie

Leden van het Koninklijk Huis hebben zich door de eeuwen heen actief ingezet voor de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Met name koning Willem I heeft in dit kader een grote rol gespeeld, maar ook prins Bernhard heeft zich lange tijd ingespannen voor bevordering van de buitenlandse handel.

Sinds de Lockheedaffaire lijkt er echter een zeker politiek taboe op betrokkenheid van leden van het Koninklijk Huis bij dit onderwerp te rusten. Een rol zoals de Belgische kroonprins die in onze dagen vervult als leider van buitenlandse handelsdelegaties, lijkt in Nederland momenteel niet goed denkbaar.Koning Willem I heeft zich uit economische noodzaak, maar ook vanuit eigen interesse voor economische aangelegenheden, ten zeerste ingezet voor de bevordering van de economie van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij besefte dat één economische gemeenschap de handel van het Noorden en de industrie van het Zuiden kon omvatten. Een belangrijke rol was daarbij weggelegd voor de koloniën. Zijn tijd vooruit, zag Willem I de ontwikkeling van de economie in nauwe samenhang met het ontwikkelen van de juiste financiële structuren. Op zijn initiatief werden instellingen opgericht als De Nederlandsche Bank (1814) en de Algemeene Maatschappij voor Volksvlijt ( 1822; later de Société Générale in België, als Generale Bank in 1998 overgenomen door Fortis), beide bedoeld als handelsbank en kredietverstrekker, en de Nederlandsche Handel Maatschappij (1824; later opgegaan in de ABN AMRO Bank), een particuliere maatschappij ter bevordering van de handel en de in- en export. Zijn bemoeienis met de zware industrie van het Belgische Maasdal en zijn contacten met de grote Amsterdamse, Rotterdamse en Antwerpse kooplieden waren eveneens van belang.

De aanleg van kanalen en droogmakerijen was gericht op verbetering van de economische infrastructuur; de koning bemoeide zich persoonlijk met de drooglegging van de Haarlemmermeer en stond zelf garant voor de aanleg van de eerste spoorlijn in Nederland, tussen Amsterdam en Haarlem. Aan zijn grote inzet voor de economie heeft Willem 1 zijn bijnamen te danken van Koning-Koopman en Kanalenkoning.

Koning Willem II erfde het economisch inzicht van zijn vader Willem I niet. Ook koning Willem III toonde niet veel interesse voor nijverheid en handel. Na de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van de Koning in 1848 was de politieke betrokkenheid van de Koning overigens niet langer zichtbaar. Prins Hendrik ‘de Zeevaarder’, broer van koning Willem III, ondersteunde wel krachtig Nederlandse scheepvaartondernemingen.

In de twintigste eeuw was met name prins Bernhard een belangrijk pleitbezorger van het Nederlandse bedrijfsleven. Na de Tweede Wereldoorlog speelde de prins een belangrijke rol in de economische wederopbouw van Nederland. Op verzoek van zakenman F. Fentener van Vlissingen aanvaardde de prins enkele commissariaten bij grote Nederlandse bedrijven, zoals KLM, Hoogovens en Fokker. Ook nam hij zitting in de Mijnraad en was hij betrokken bij de oprichting van het Nederlands Opleidings Instituut voor het Buitenland (NOIB), de latere Universiteit Nyenrode, een onderwijsinstituut voor de opleiding van jonge managers voor Nederlandse multinationals. Ter bevordering van de Nederlandse handelsbetrekkingen maakte de prins vele goodwillreizen naar een groot aantal landen in onder andere Afrika en Zuid-Amerika, daarbij deuren openend die voor anderen gesloten bleven.

Een van de eerste reizen was een bezoek aan Argentinië, waar een belangrijk contract voor de Nederlandse machinefabriek Werkspoor werd binnengehaald, mede dankzij steekpenningen van de Nederlandse regering aan het regime-Perón. Prominenten uit het Nederlandse bedrijfsleven zochten tussen 1945 en 1976 veelvuldig de vriendschap of bemiddeling van de prins. Sinds de Lockheed-kwestie van 1976 bestaat de officiële inzet van het Koninklijk Huis hoofdzakelijk uit het tonen van inhoudelijke belangstelling voor het reilen en zeilen van de zakenwereld, hoewel ondernemers volgens een onderzoek van werkgeversorganisatie VNO-NCW uit 2001 nog steeds voor het Koninklijk Huis een rol als promotor zien weggelegd, vanwege de internationale uitstraling die een monarchie heeft. In het kader van een staatsbezoek reist bij voldoende belangstelling uit het bedrijfsleven vaak een parallelle economische missie (PEM) mee. Het fenomeen van een meereizende handelsmissie dateert van eind jaren ’70/begin jaren ’80 van de twintigste eeuw. De PEM is overigens geen officieel onderdeel van het staatsbezoek; wel kan het gebeuren dat de participerende bedrijven financieel bijdragen aan de contraprestatie.

Van belang voor bedrijven kan ook zijn het predikaat ‘koninklijk’ of ‘hofleverancier’. In de ogen van veel ondernemers die dit predikaat hebben aangevraagd, geeft het een beeld van betrouwbaarheid en kwaliteit van product en bedrijf.

Prins Claus was commissaris bij het voormalig staatsbedrijf Koninklijke PTT Nederland en bij De Nederlandsche Bank. De prins was ook lange tijd erevoorzitter van de stichting Koning Willem I Prijs, die een jaarlijkse prijs op het gebied van innovatief ondernemerschap uitreikt. Zo nu en dan wordt de opening van de nieuwbouw van een bedrijf of bankinstelling door een lid van het Koninklijk Huis verricht. Verder is het zo dat de huidige generatie prinsen voor het grootste deel een maatschappelijke carrière binnen het bedrijfsleven nastreeft, als zelfstandig ondernemer (zoals prins Bernhard jr.) of in loondienst. Prins Willem-Alexander is commissaris van De Nederlandsche Bank. In het kader van zijn voorbereiding op het koningschap volgde prins Willem-Alexander een programma ter oriëntatie op het bedrijfsleven.

Over het beleggingsgedrag van het Koninklijk Huis is veel gespeculeerd, maar weinig bekend. Koningin Wilhelmina belegde in Nederlandse en Indische ondernemingen, en in Amerikaanse spoorwegmaatschappijen. Of de koninklijke familie tegenwoordig nog steeds belegt in Nederlandse en buitenlandse bedrijven is niet bekend. Feit is wel dat bij de invoering van de Wet melding zeggenschap in 1992 geen koninklijke aandelenpakketten met een omvang groter dan 5% in bijvoorbeeld Koninklijke Olie door de koninklijke familie werden gemeld, tegen de verwachting van sommigen in.