Gepubliceerd op 29-06-2020

adel

betekenis & definitie

Maatschappelijke groep waarvan de leden op grond van (militaire) prestaties, bijzondere functies of door geboorte een hoge positie bezitten met bepaalde voorrechten. In de 21e eeuw betreft dat voorrecht hoofdzakelijk het wettelijk beschermde gebruik van een erfelijke adellijke titel of een erfelijk adellijk predikaat.

Van oudsher is de adelstand nauw verbonden met het regerende vorstenhuis, doordat krijgslieden, vertrouwelingen en raadgevers aan het hof vaak tot de adelstand behoorden of daarin door de vorst verheven werden. Lange tijd, en zeker in de negentiende eeuw, was het gebruikelijk dat de hofhouding voor een belangrijk deel uit de adel gerekruteerd werd. Onder koningin Beatrix is persoonlijke verdienste en geschiktheid voor de functie leidend geworden. Het Huis Oranje-Nassau behoort tot de Nederlandse adel, maar komt niet voor in het Nederlands adelsregister. De adel was tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden in ridderschappen georganiseerd. Om in een ridderschap benoemd te kunnen worden, moest men aan een aantal voorwaarden voldoen, zoals van ridderlijke komaf zijn, een ridderlijk goed bezitten en in een aantal gevallen de gereformeerde godsdienst aanhangen.

De ridderschap vormde een lid van de gewestelijke Staten, en vertegenwoordigde daar het platteland. De adelstand zoals die ten tijde van de Republiek bestond, werd in 1795 in de geest van de Franse Revolutie afgeschaft. Na de Franse tijd werden de ridderschappen in Nederland opnieuw per gewest georganiseerd (periode 1814-1816). De geslachten die in die periode in een ridderschap zijn benoemd, behoren nog steeds tot de Nederlandse adel. In de Grondwet van 1814 werd bepaald dat de Soeverein Vorst ‘in den adelstand verheft’. Het soeverein besluit van 13 februari 1815 bepaalde dat tot de adel werden gerekend ‘zij die tot het in werking treden van de reglementen op de ridderschappen daarin zijn of worden benoemd alsmede allen die door de Soevereine Vorst worden erkend, ingelijfd of verheven in de adel, en dat voorzover er geen titel is toegekend, in alle documenten voor de adel het predikaat jonkheer gebezigd wordt’.

Benoeming in de adel was dus mogelijk voor degenen die tot 1795 hadden behoord tot een ridderschap, of hun afstammelingen. Er waren drie manieren om een adellijke status te verwerven: Erkenning hield in het opnemen in het adelsregister van adellijke geslachten, die hun adellijke status van de familie binnen de grenzen van het Koninkrijk konden bewijzen. Inlijving was mogelijk voor leden van buitenlandse adellijke geslachten, die zelf of wier voorouders de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen of voor Nederlanders die zelf of wier voorouders een buitenlands adelsdiploma hadden verworven. Verheffing was mogelijk voor degenen die op grond van de vooraanstaande positie van hun familie of wegens persoonlijke verdiensten daarvoor in aanmerking kwamen. In 1814 werd een Hoge Raad van Adel ingesteld, die verantwoordelijk werd voor het toezicht op de Nederlandse adel en het bijhouden van het adels- of filiatieregister. Onder invloed van de Zuidelijke Nederlanden speelde de adel aanvankelijk een grote rol in het landsbestuur, doordat adellijke geslachten zitting hadden in de Eerste Kamer.

Zij waren door de Koning benoemd als lid van de Eerste Kamer. Het Kamerlidmaatschap was overigens onder invloed van de Noordelijke Nederlanden, waar eenvoudigweg minder adel bestond, niet uitsluitend voorbehouden aan de adel. De Koning koos ‘uit hen die door diensten aan den Staat bewezen, door hunne geboorte of gegoedheid onder de aanzienlijksten van den lande behoren’. De adel had ook invloed doordat de ridderschappen deel uitmaakten van de Provinciale Staten, die toen de leden van de Tweede Kamer kozen. In de Grondwet van 1848 verloor de Koning het recht de leden van de Eerste Kamer te benoemen. Vanaf dat moment hadden de ridderschappen ook geen zitting meer in de Provinciale Staten en werden Tweede-Kamerleden rechtstreeks door de bevolking gekozen.

Daarmee verloor de adel definitief zijn staatkundige betekenis. De grondwetsherziening van 1848 hield ook het afschaffen van de standenmaatschappij in en daarmee van de adelstand. Wel bleef adeldom bestaan. De ministerraad besloot in 1953 dat met uitzondering van leden van het Koninklijk Huis verheffing in de adel achterwege dient te blijven. Het is daarom in Nederland niet gebruikelijk, zoals dat in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk wel het geval is, dat personen met bijzondere verdiensten adeldom wordt verleend. Daarvoor wordt in Nederland het systeem van koninklijke onderscheidingen gebruikt.

De laatste verheffing die geen betrekking had op een nieuw lid van het Koninklijk Huis, vond plaats in 1939 en betrof Johan Frederik Theodoor van Valkenburg, die het predikaat jonkheer verwierf. De verlening van adellijke titels aan buitenlanders heeft slechts tweemaal plaatsgevonden, namelijk aan de Hertog van Wellington en de Graaf van Clancarty, die in 1815 respectievelijk de titels Prins van Waterloo en Markies van Heusden kregen, titels die hun nazaten nog steeds bezitten. In 1983 verviel het grondwetsartikel betreffende het verlenen van adeldom door de Koning. Het werd in 1994 vervangen door de Wet op de adeldom, waarin de mogelijkheden voor inlijving of erkenning door de Koning aanzienlijk beperkt werden. Inlijving is sinds 1999 alleen nog mogelijk als men dit aanvraagt tezamen met het verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap. Verlening van adeldom is verder alleen nog mogelijk voor leden van het Koninklijk Huis.

Zo werd kort voor het huwelijk van prins Constantijn bepaald dat de geslachtsnaam van de kinderen uit dit huwelijk Van Oranje-Nassau van Amsberg luidt, met de titel graaf en het predikaat jonkheer. In 2002 werden aan Máxima met ingang van de huwelijksdatum de titels Prinses der Nederlanden en Prinses van Oranje-Nassau verleend. Bij zijn huwelijk met Mabel Wisse Smit in 2004 verloor Johan Friso de titel Prins der Nederlanden. Hij heeft sindsdien een erfelijke grafelijke titel en is op persoonlijke titel Prins van Oranje-Nassau gebleven. In de veertiende lijst van personen of geslachten wier titels en adeldom zijn ingeschreven, alsook in een vijfde lijst van veranderingen of vermeerderingen van adellijke geslachtsnamen, gepubliceerd in Staatsblad 307 van 9 juni 2004, is het nieuwe grafelijk geslacht Van Oranje-Nassau van Amsberg niet opgenomen, wat de vraag oproept of het wel tot de Nederlandse adel behoort.Zie ook adeldom, Wet op de Hoge Raad van Adel slapende titels.