Gepubliceerd op 29-06-2020

absolutisme

betekenis & definitie

Van absolutisme is in juridische zin sprake wanneer alle overheidsbevoegdheden aan één overheidsambt toekomen of wanneer zij alle tot één overheidsambt te herleiden zijn. Nederland heeft als zelfstandige staat geen absolutisme gekend.

Ten tijde van de Republiek was het land een statenbond van zeven provincies. Het centrale gezag te ’s-Gravenhage bezat slechts beperkte, aan die provincies ontleende bevoegdheden. Van 1806 tot 1810 kende Nederland een constitutionele monarchie onder de Franse koning Lodewijk, broer van keizer Napoleon, waarna het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk werd ingelijfd. In 1814 werd definitief de constitutionele monarchie ingevoerd. Weliswaar trad koning Willem I nogal autocratisch op, maar hij bleef gebonden aan de bepalingen van de Grondwet. Men heeft Willem I wel eens omschreven als Verlicht absoluut monarch’.

Dat is in ieder geval een betere benaming dan die van ‘verlicht despoot’. Over de toepasselijkheid van de term ‘absolute monarchie’ wordt in de geschiedwetenschap overigens getwist. Bij nadere beschouwing blijkt de zo aangeduide monarchie, bijvoorbeeld het bewind van Lodewijk XIV, namelijk minder ‘absoluut’ dan de term suggereert.