Gepubliceerd op 29-06-2020

abdicatie

betekenis & definitie

Het doen van troonsafstand door een vorst. Een formeel kenmerk van abdicatie is dat deze uit vrije wil door de regerende vorst wordt gedaan.

In de praktijk zagen enkele buitenlandse vorsten zich in het verleden evenwel min of meer gedwongen afstand van de troon te doen. Om enkele voorbeelden te noemen: de Duitse vorsten in 1918, koning Victor Emanuel III van Italië in 1946 en koning Leopold III der Belgen in 1951. In de meeste monarchieën stelt men zich op het standpunt dat het koningschap voor het leven en door God gegeven is; abdicatie wordt als een uitzonderlijke en onwenselijke handeling beschouwd. In Groot-Brittannië lijkt men vooral sinds de abdicatie van koning Edward VIII in 1936 troonsafstand gelijk te stellen met vaandelvlucht en plichtverzaking. De instelling van een regentschap voor een (hoog)bejaarde vorst ligt in veel monarchieën dan ook meer voor de hand dan een abdicatie.

In het Huis Oranje-Nassau ging het steeds om een zelfstandig genomen, persoonlijke beslissing van de regerende koning en heeft het begrip abdicatie geen negatieve klank. Troonsafstand is in de Nederlanden al sinds de abdicatie van Karel VIII 1555 gezien als de laatste grote dienst die een vermoeid en versleten vorst zijn volk kan bewijzen. Het inboeten aan krachten door ouderdom is in Nederland dan ook een legitieme, zij het geen dwingende, reden om afstand van de troon te doen. Ook in de Luxemburgse tak van het Huis Nassau is dit gebruikelijk. Zowel groothertogin Charlotte als haar zoon groothertog Jean deed in 1964, respectievelijk 2002 afstand van de troon.

Er zijn twee wijzen waarop in Nederland aan de ambtsvervulling van het koningschap een einde kan komen: door overlijden en door abdicatie. Voor de erfopvolging staan beide gelijk. De Grondwet regelt nergens dat een Koning afstand kan doen. De bevoegdheid daartoe wordt verondersteld in artikel 27. Anders dan in sommige andere monarchieën is ‘afstand van de verwachting van het koningschap’, dat wil zeggen afstand voordat men Koning is geworden, staatsrechtelijk niet mogelijk. Het effect kan echter wel worden bereikt door een persoon bij wet, aan te nemen met een tweederde meerderheid door de Verenigde Vergadering der Staten-Generaal, van de erfopvolging uit te sluiten.

Ook een persoon die het koningschap van de Koning kan beërven en die een huwelijk zonder bij de wet verleende toestemming aangaat, is van de erfopvolging uitgesloten (art. 28). Formeel is dit geen afstand van de verwachting van het koningschap, maar materieel komt het wel daarop neer. Voor het doen van afstand bestaan, anders dan in sommige andere staten, zoals Groot-Brittannië, geen vormvereisten. De Grondwet beschouwt het besluit daartoe niet als een Koninklijk Besluit. Niettemin zal een Koning geen afstand doen zonder overleg met de minister-president of het kabinet. De vooralsnog laatste vorstin die afstand deed, was koningin Juliana (1980).

Andere vorsten die afstand deden waren koning Willem I (1840) en koningin Wilhelmina (1948). In geval van afstand (en van overlijden of van een huwelijk zonder toestemming bij de wet) van de Koning wordt de eerste in de rang van erfopvolging van rechtswege onmiddellijk Koning volgens het adagium: ‘The King never dies’, of ‘Ie Roi est mort, vive Ie Roi’.

Koning Willem I deed op 7 oktober 1840 officieel afstand van de troon. Ongetwijfeld was zijn besluit mede ingegeven door teleurstelling over politieke échecs en het felle verzet tegen zijn voornemen een tweede huwelijk aan te gaan. Als voornaamste aanleiding voerde hij echter de grondwetsherziening aan, die hem zou verplichten de dingen voortaan anders te doen. Tijdens een eenvoudige plechtigheid in paleis Het Loo, die werd bijgewoond door de prinsen van het Koninklijk Huis, de ministers en enkele andere autoriteiten, tekende Willem I een ‘acte van abdicatie’, waarmee hij de kroon overdroeg.

Hoewel de Grondwet op dit punt niets voorschrijft, is zowel de abdicatie van koningin Wilhelmina op 4 september 1948 als die van koningin Juliana op 30 april 1980 op dezelfde manier geschied, tijdens een plechtigheid in het Koninklijk Paleis Amsterdam. Beide vorstinnen bekrachtigden de ‘acte van abdicatie' met hun handtekening, waarna ook de aanwezige leden van het Koninklijk Huis en alle vergaderde autoriteiten hun handtekening plaatsten als getuigen.

Over de titel van een afgetreden vorst was tot voor kort niets voorgeschreven. Willem I nam in 1840 de titel aan van ‘Z.M. Koning Willem Frederik, Graaf van Nassau’. Ook in het buitenland is het behoud van de koningstitel na troonsafstand niet ongebruikelijk. Wilhelmina achtte het behoud van de koningstitel en het predikaat Majesteit na haar abdicatie een inbreuk op de rechten van de regerende vorst(in). Zij nam de titel van Prinses der Nederlanden met het predikaat Koninklijke Hoogheid weer aan.

Juliana volgde bij haar troonsafstand in 1980 dit voorbeeld. In de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis 2002 is inmiddels vastgelegd dat een afgetreden Koning de titel Prins der Nederlanden draagt.