Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

Gepubliceerd op 22-02-2023

AANLEG

betekenis & definitie

1. psychische geschiktheid. In de psychologie van de 19e eeuw heerste de opvatting dat er in de menselijke ziel onafhankelijke vermogens bestonden: verstand, → wil en → gevoel.

Men meende dat men de psychische feiten voldoende verklaard had, wanneer men aantoonde tot welke van deze drie vermogens ze behoorden. Inwerkelijkheid vormt de menselijke persoon een onverbrekelijke eenheid, waarin alle verschijnselen onderling afhankelijk zijn. Wanneer het geheugen faalt, kan dit een affectieve (→ affect) oorzaak hebben: ik vergeet bijvoorbeeld een afspraak omdat ik er een hekel aan heb.

2. natuurlijke geschiktheid om taken uit te voeren. Aanleg is datgene wat het mogelijk maakt om, bij dezelfde opvoeding, personen naar prestaties te onderscheiden. Men kan deze geschiktheden indelen in: verstandelijke, zintuiglijke en motorische vormen van aanleg. Algemene functies, zoals de aandacht of het oordeel kunnen evenzeer als bijzondere vormen van aanleg beschouwd worden, bijv. tekenvaardigheid. Vormen van aanleg blijven lange tijd onduidelijk; in het algemeen nemen ze pas vanaf het tiende jaar duidelijker vormen aan.

Terwijl muzikaal- en tekentalent zich vrij vroeg manifesteren (omstreeks het tiende tot het twaalfde levensjaar), komen wiskundige en wetenschappelijke aanleg niet eerder dan vanaf het veertiende tot het zestiende levensjaar tot uiting.

Het is belangrijk de aanwezige aanleg zo vroeg mogelijk op te sporen. Hiermee zijn de adviseurs voor school- en beroepskeuze belast. Zij hebben tot taak jonge mensen te begeleiden bij het doen van een beroepskeuze. Om vast te stellen waarvoor men geschikt is en aanleg heeft, beschikt men over→ testmethoden. → Factoranalyse, Kretschmer, Voorkeur.