Lexicon van de Nederlandse Landstreken

dr. H.A. Visscher (2002)

Gepubliceerd op 24-02-2017

Benoordenrijnse Diep- en Waterlanden

betekenis & definitie

De brede zone benoorden de Oude Rijn, waar venig polderland met plassen wordt afgewisseld door droogmakerijen en in het noorden sprake was van een sterke verstedelijking. De tussen 1622 en 1941 tot stand gekomen talrijke droogmakerijen van het gebied kwamen zowel uit min of meer natuurlijke meren als ontveningsplassen voort.

De Benoordenrijnse Dieplanden onderscheiden zich van een ermee vergelijkbaar gebied ten zuiden van de Oude Rijn, doordat er veel meer natuurlijke meren en riviertjes voorkwamen. Bovendien bleef er een grotere oppervlakte Waterrijk.
Flink uitgebreide natuurlijke meren waren onder andere de Lisserpoel, het uit enkele kleinere voorgangers voortgekomen, uitgestrekte Haarlemmermeer, Braassemenneer, Diemermeer en Bijlmermeer.
Bij Leiden kunnen de Kagerplassen grotendeels als behouden uitlopers van het overigens drooggelegde Haarlemmermeer worden beschouwd.
De natuurlijke meren ontstonden zowel door kwel als afslag van venen. Door de dominantie van zuidwestelijke winden vond de afslag vooral aan de noordoostzijde van de meren plaats. Als gevolg hiervan kregen de meren soms een langgerekte zuidwest-noordoost georiënteerde vorm. Een duidelijk voorbeeld was zowel het uitgestrekte Haarlemmermeer als het zeer kleine Slotermeer. Aan de westkant van het gebied werd de vorm van de eveneens langgerekte Lisserpoel mede door de aanwezigheid van een strandwal beïnvloed.
Evenals elders vonden de ontveningen plaats in een polderland, dat tijdens de Hoge Middeleeuwen bloksgewíjs vanuit lintdorpen in stroken was verdeeld. Bij deze veenwinning werden de lintdorpen en belangrijkste verbindingswegen zoveel mogelijk gespaard. Wanneer het behoud van een lintdorp problematisch bleek, werd het ook wel prijsgegeven. Aldus verdween oostelijk van Woubrugge Jacobswoude en tussen Nieuwveen en Nieuwkoop de buurtschap Schoten.
Het gebied van voormalige uitveningen en daaruit voortgekomen droogmakerijen wordt in het westen begrensd door het strandwallen- en duinlandschap bij de Noordzee. Elders wordt het min of meer omzoomd door de zones die vanuit het IJ, de Vecht en Oude Rijn overslibd werden of bij genoemde rivieren om veiligheidsredenen van uitvening gevrijwaard zouden worden.