Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Norm

betekenis & definitie

Morele normen zijn maatstaven voor het juiste handelen. Het woord ‘norm’ (van het Latijn) stamt uit de antieke bouwtechniek waar rechte hoeken met behulp van een ‘norma’ werden bepaald. Dit ideaal van de rechthoekigheid, dat onomstotelijke geometrische maatstaven veronderstelt, drukt in overdrachtelijke zin ook zijn stempel op een architectuur van het goede die idealiter in bindende regels naar voren komt. Morele normen zijn eisen waarin wordt aangegeven wat geboden en verboden is. Dit soort eisen onderscheidt zich van maatstaven die uitsluitsel geven over wat met betrekking tot bepaalde aspecten als normaal of abnormaal wordt beschouwd.

Ondanks de fundamentele betekenis die het begrip in de Oudheid al had, werd het pas in de loop van de negentiende eeuw tot een basisbegrip van de ethiek, toen de (vermeende) helderheid van de natuurlijke wetmatigheden (natuur als de ideale bouwmeesteres) steeds twijfelachtiger werd. De moderne normentheorie weerspiegelt bijgevolg de dynamiek van samenlevingen waarvan de leden op bindende regels zijn aangewezen, terwijl ze weet hebben van de veranderlijkheid en relativiteit van deze regels. In deze situatie kan de ethiek zich als ‘normenwetenschap’ ontplooien. Zo wordt de van oudsher leidende idee van de (natuur-)wet afgelost door de categorie van de (flexibele) norm. In de Angelsaksische wereld wordt naast norms vaak ook de aanduiding rules gebruikt.

Theoretische contexten
De kracht van morele normen ligt in de coördinatie van individuele handelingen, die op gemeenschappelijke maatstaven worden afgestemd en pas daardoor tot op zekere hoogte berekenbaar zijn. Waar overeenstemming over normen bestaat, heerst relatief grote zekerheid bij de planning en doorvoering van complexe handelingsprocessen, omdat deze voor alle deelnemers eenvoudiger te doorzien en aanvaardbaar worden. Aldus betekenen normen vrijwillige beperking van onbegrensde handelingsmogelijkheden en daarmee bescherming van de vrijheid, die immers niet met willekeur mag worden verwisseld. Normen kunnen echter ook onjuist blijken, en daardoor uitgroeien tot een moreel probleem. In dergelijke situaties wordt duidelijk hoe rijk gelaagd en vatbaar voor interpretatie de (grondslagen van) normen zijn.

Normen omvatten naast de eigenlijke morele eis meestal ook een empirisch deel dat wetenschappelijk te bepalen is (de zogeheten ‘gemengde normen’). Dit geldt bijvoorbeeld voor risicoramingen die berusten op empirisch vastgestelde analyses van causale verbanden. Handelen overeenkomstig de norm kan zich dan op overeengekomen grenswaarden oriënteren. Wie zich in deze zin binnen het kader van een norm beweegt, handelt echter nog niet automatisch juist. Grotere problemen vloeien daarom voort uit de analyse van het niet-empirische aandeel in goed gemengde normen, en vooral bij de vraag naar de fundering of rechtvaardiging daarvan. Die vraag wordt op verschillende wijze beantwoord.

Naast deontologische normeringstheorieën bestaan er consequentialistische theorieën die een norm in het licht van de gevolgen van een handeling beoordelen. Een model voor een rationeel funderingsproces is het praktische discours, waarin alle betrokkenen die de invloed van een regeling ondergaan hun overtuigingen en argumenten tijdens de discussie ter tafel brengen om naar vermogen tot een consensus te komen (communicatieve ethiek). Daarmee worden normatieve geldigheidsaanspraken getoetst in een proces dat de discussie bevrijdt van willekeur. Normen gelden onafhankelijk van machtsposities, en kunnen in het belang van een rechtvaardig en solidair samenleven worden opgelegd. Uit al deze aspecten volgt dat er naast de plicht tot navolging van normen (‘verantwoordelijkheid in het licht van normen’) ook een permanente verplichting bestaat tot toetsing en fundering van normen (‘verantwoordelijkheid voor normen’) (vergelijk Korff 1973). Als kunstmatige producten van de menselijke rede zijn normen namelijk onderhevig aan historische veranderingen en aan onvolledig inzicht in complexe samenhangen, die door de handelende personen steeds weer opnieuw onderzocht en geïnterpreteerd moeten worden.

Een belangrijk deelgebied van de filosofie is de deontische logica (‘normenlogica’) (Von Wright 1963), die zich in structuren, modaliteiten (‘verboden’, ‘toegestaan’, ‘vrijgesteld’) en verbindingen van normatieve uitspraken heeft gespecialiseerd, en zo een bijdrage levert aan de consistentie van morele argumentaties. De logische consistentie en correcte fundering van een norm zegt echter nog niets over de praktische effectiviteit en handhaving ervan. Normen maken namelijk deel uit van een maatschappelijk netwerk van betrekkingen dat bij de coördinatie van tegenstrijdige handelingen uiterst kwetsbaar is. Voor een individu kan het zeer lonend zijn zich niet aan normen te houden. Anders dan juridische normen, waarvan de naleving zonodig met behulp van sancties kan worden afgedwongen, beschikken morele normen slechts over de overtuigingskracht van goede argumenten, die tot een vrijwillige verplichting moeten leiden.

Relevantie voor praktische vragen
De meeste gebieden van de toegepaste ethiek (waar moreel relevante aspecten veelal aan het licht komen door nieuwe ontwikkelingen, zoals in biotechnologie en geneeskunde) houden verband met onmiddellijk normatieve vragen. Daarbij treedt het probleem van de verhouding tussen ethiek en recht op de voorgrond, met name waar het gaat om het opstellen van wettelijke regelingen voor de middellange of lange termijn. Dit verandert echter niets aan de urgentie van een ethische discussie over dit normeringsproces, dat zich niet tot een juridische methode laat beperken.

Zelfs na een succesvolle ‘afronding’ dient het funderingswerk te worden voortgezet, door het evalueren van de overeengekomen regels en de confrontatie met afwijkende standpunten. In het maatschappelijk debat overheerst een normbegrip naar analogie van het juridische model, waardoor de voorlopigheid en de veranderbaarheid van normen nog niet tot het bewustzijn van brede kringen van de bevolking is doorgedrongen.

Bij alle inspanningen om te komen tot een exacte normtheorie wordt duidelijk dat alleen het opstellen en funderen van regels die de problemen oplossen niet voldoet. De oriëntatie op normen veronderstelt waarden en morele houdingen waaruit weer verplichtingen zijn af te leiden, die sterker zijn dan een normencatalogus. Zonder daarmee de betekenis van een norm-ethiek te geringschatten, constateren we een groeiende interesse voor de deugdethiek, waarmee overigens het funderingsprobleem nog niet is opgelost. Het moderne normbegrip verwijst zo naar een uitdagende taak, die in maatschappelijke vormen van vrijheid wordt geconcretiseerd. Dat is vaak moeilijker en leidt tot meer verplichtingen dan een beroep op autoriteiten. Normen hebben uiteindelijk een dienende en niet een heersende functie.

Literatuur
Gert, B., The Moral Rules. A New Rational Foundation for Morality, New York, 1973.
Canguilhem, G., Le Normal et le pathologique, Parijs, 1966.
Habermas, J., Moralbewußtsein und kommunikatives Handeln, Frankfurt/M., 1988.
Kelsen, H., Allgemeine Theorie der Normen, Wenen, 1979.
Korff, W., Norm und Sittlichkeit, Mainz, 1973.
Logstrup, K., Norm und Spontaneïteit, Tübingen, 1989.
Mieth, D., ‘Norm’, in: J-E Wils, D. Mieth, (Hrsg.), Grundbegriffe der christlichen Ethik, Paderbom, 1992, pp. 243-253.
Oelmüller, W.(Hrsg.), Materialien zur Normendiskussion. 3 delen, Paderbom, 1978.
Pieper, A., Pragmatische und ethische Normenbegründung, Freiburg/München, 1979.
Riedel, M., Norm und Werturteil. Grundprobleme der Ethik, Stuttgart, 1979.
Ullmann-Margalit, E., The Emergence of Norms, Oxford, 1977.
Wright, G.H. von, Norm and Action, London, 1963.

(W. Lesch)