Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Maxime

betekenis & definitie

De vele toepassingsmogelijkheden van het begrip ‘maxime’ wortelen in uiteenlopende disciplines. Bij zijn vertaling van de aristotelische logica in het Latijn ging Boëthius ervan uit dat de twee eerste premissen van een syllogisme vooraf moeten worden gegaan door in principe onbetwijfelbare stellingen, die hij als propositio maxima omschreef. In de daarop volgende tijd, in feite tot en met Locke en Leibniz, wonnen langzaam andere betekenissen terrein, veelal vanuit de retorica en bijgevolg praktischer georiënteerd. Vanaf de vijftiende eeuw konden maximen zowel principes van juridische als van politieke of morele aard zijn. Zo meende bijvoorbeeld Descartes voor een wetenschappelijke constructie van de zedelijkheid voldoende te hebben aan een tot drie of vier maximen gereduceerde moraal (Descartes Over de methode, III 1).

Gracian publiceerde met zijn Handorakel en kunst van de voorzichtigheid een reeks praktische ‘handelingsmaximen’ waarmee iemand zich succesvol aan hoven kon ophouden. Een verdere betekenisverschuiving is bij de Franse moralisten La Rochefoucault, Vauvenargues, Montesquieu en Chamfort zichtbaar (Schalk 1995). Voor hen zijn maximen niet langer slechts theoretische of praktische principes, maar gecomprimeerde reflecties over het leven als geheel. Daarom is er ook een zekere verwantschap met aforismen, sententies en spreuken die altijd al in de religieuze wijsheidsliteratuur en in de volksmond waren aan te treffen (Ott 1998). De Pensees van Pascal luiden een ontwikkeling in (die zal worden voortgezet in Lichtenbergs Sudelbüchern en Goethes Maximen und Reflexionen), om natuurwetenschappelijke overwegingen bij omvattende levensbeschouwingen te betrekken. Daarmee is de totale kosmos van het kenbare en ervaarbare tot mogelijke inhoud van maximen geworden.

Aan de hand van deze uiteenlopende betekenissen kunnen de volgende omschrijvingen worden gegeven. Maximen vormen (a) logische axioma’s, de laatste en onaantastbare vooronderstellingen van syllogismen en bezitten daarmee een eenduidig theoretisch karakter. Ze fungeren (b) als hoogste praktische principes die op hun beurt in meerdere regels geconcretiseerd en op de situatie toegepast worden. Of ze formuleren (c) omvattende levenswijsheden waarin zowel ruimte is voor theoretische als praktische kennis.

Maximen als hoogste praktische principes
Vanaf Kant is de tweede van de genoemde omschrijvingen dominant geworden. Hierbij kunnen drie kenmerken onderscheiden worden: (a) de subjectieve geldigheid, (b) de openheid voor interpretaties en (c) de relatieve algemeenheid van maximen. Wat de subjectieve geldigheid betreft onderscheidt Kant direct aan het begin van de Kritik der praktischen Vernunft maximen van wetten. ‘Praktische principes zijn stellingen die een algemene bepaling van de wil inhouden en die meerdere regels onder zich hebben. Ze zijn subjectief ofwel maximen als de voorwaarden alleen voor de wil van het subject geldig zijn, ze zijn objectieve of praktische wetten als ze objectief worden opgevat, dat wil zeggen als de geldigheid ervan door de wil van ieder redelijk wezen wordt erkend’ (KpV A 35). Uit deze stellingen blijkt dat een maxime invloed heeft op de wil van een subject dat zich de maxime tevoren zelf heeft opgelegd en deze als geldig erkent. Opmerkelijk is de reflectieve structuur van de wil die zichzelf de maxime oplegt en daarmee zichzelf verplicht. Zij is een quasi-wettelijk, persoonlijk principe en niet een objectief geldende wet. Maximen onderscheiden zich evenwel niet uitsluitend van wetten door hun beperkter geldigheidsbereik, maar ook op het punt van hun acceptatie. Terwijl wetten ondanks hun objectieve gelding door velen of zelfs allen veronachtzaamd kunnen worden, garandeert het subjectieve karakter van maximen dat geldigheid en navolging verregaand samenvallen.

Het tweede kenmerk van maximen bij Kant is de openheid voor interpretaties. Daarin onderscheiden ze zich vooral van hypothetische imperatieven. Weliswaar kunnen die evenals maximen als ‘als-dan’ uitspraken worden opgevat, maar bij hypothetische imperatieven is er tussen voorwaarde en gevolg sprake van een logisch of empirisch geverifieerd causaal verband. Maximen daarentegen laten een veelvoud aan concretiseringsmogelijkheden toe omdat ze eerst in meer specifieke regels moeten worden omgezet (vergelijk Bubner 1982, p. 190).

De relatieve algemeenheid van maximen wordt duidelijk door hun verschil met loutere voornemens. Daarbij gaat het niet zozeer om de kwantiteit van de toepassingsmogelijkheden, het veranderen van een maxime betekent een verandering van levenswijze. Bij voornemens staan altijd slechts particuliere omstandigheden op het spel. Maximen zijn het resultaat van een langdurige en gereflecteerde levenservaring. 'De maxime die zich als levenswijsheid uit concrete wereldervaring vormt, drukt de “natuurlijke moraal” van een mens uit, in tegenstelling tot de moraal die door de zuivere rede wordt bepaald. Want in de maxime komt de subjectieve voorstelling van een goed leven tot uitdrukking’ (Bittner 1974, p. 489; ertegen: Bubner 1998, p. 558). Maximen in de zin van hoogste praktische principes bezitten dan ook een ‘als-dan’ structuur die zich als volgt laat weergeven: als ik met een bijzondere en in zeker opzicht typische situatie wordt geconfronteerd, dan verplicht ik mij (subjectieve geldigheid) deze situatie in het licht van mijn individuele voorstelling van het goede leven te interpreteren (relatieve algemeenheid) en daaruit bepaalde, zij het niet volledig vastgelegde (interpretatieopenheid) praktische consequenties te trekken voor mijn concrete handelen, dan wel voor de toe te passen handelingsregels.

Toepasbaarheid
De ‘als-dan’ structuur geeft aan dat maximen als hoogste praktische principes niet denkbaar zijn zonder levenswijsheid (Thurnherr 1994, p. 81). Het relativeert het bezwaar van oneindige regressie: om voor een bepaalde situatie de passende maxime te vinden, zo luidt een mogelijke tegenwerping, is er een andere toepassingsregel nodig die op zijn beurt weer een toepassingsregel nodig heeft enzovoort. Wordt echter beklemtoond dat maximen het resultaat van een lang ervaringsproces uitdrukken, dan is het duidelijk waarom het ontdekken van de betreffende maxime geen probleem is: maximen worden uit de concrete volheid van het leven gewonnen.

Ondanks de nauwe samenhang met de levenswijsheid zijn maximen, zoals we hebben gezien, slechts subjectieve principes. Ze kunnen dus een immoreel karakter hebben. Om de moraliteit van maximen vast te stellen, heeft Kant met de formule van de categorische imperatief het criterium van de universaliseerbaarheid voorgesteld: ‘Handel alleen volgens die maxime waarvan je kunt willen dat ze een algemene wet wordt’ (KvP BA 52). Maximen zijn eerst dan ethisch gelegitimeerd wanneer ze als objectieve praktische wet kunnen dienen.

Tegen de achtergrond van dit inzicht wordt nog een ander ethisch probleem overwonnen, namelijk de vraag of elk handelen door maximen moet worden geleid (Bubner 1982, p. 194 v.). Weliswaar is het principieel denkbaar en dikwijls het geval dat bepaalde handelingssituaties niet door corresponderende maximen worden gedekt, maar als de moraliteitsaanspraak op het totale handelen betrekking heeft en de moraliteit van het handelen slechts via een universalisering van maximen te bereiken is, dan moet het volledige bereik van mogelijke handelwijzen door adequate maximen worden gestructureerd. Een dergelijke eis zal alleen dan rigoristisch lijken als de nauwe betrekking tussen maximen en het goede leven uit het oog is verloren. Maximen zijn immers op te vatten als condensaties van opvattingen over het goede leven.

Literatuur
Albrecht, M., 'Kants Maximenethik und ihre Begründung’, Kant-Studien, vol. 85, 1994, pp. 129-146.
Bittner, R., 'Maximen’, in: G. Funke, (Hrsg.), Akten des 4. Internationalen Kant-Kongresses Mainz, Berlin/New York, 1974,pp. 485-498.
Bubner, R., Handlung, Sprache und Vernunft. Grundbegriffe praktischer Philosophie, Frankfurt/M., 1982.
Bubner, R., Geschichtsprozeß und Handlungsnorm. Untersuchungen zur praktischen Philosophie, Frankfurt/M., 1984.
Bubner, R., Noch einmal Maximen, Deutsche Zeitschrift für Philosophie, vol. 46,1998, pp. 551-661.
Bubner, R., U. Dierse, 'Maxime', in: J. Ritter, J. Karlfried (Hrsg.), Historisches Wörterbuch der Philosophie, Bd. 5., Darmstadt, 1980, pp. 941-944.
Descartes, R., Over de methode: inleiding over de methode: om zijn rede goed te leiden en de waarheid te achterhalen in de wetenschappen, vertaald door T. Verbeek, Amsterdam, 2002 (1637).
Goethe, J. von. 'Maximen und Reflexionen’, in: Werke, Hamburger Ausgabe, Bd. 12, München, 1989, pp. 365-547.
Gracian, B., Handorakel en de kunst van de voorzichtigheid, vertaald door Th. Kars, Amsterdam, 1990.
Kant, I., Fundering voor de metafysica van de zeden vertaald door T. Mertens, Amsterdam, 1997.
Kant, I., Kritiek van de praktische rede (KpV), vertaald door J. Veenbaas en W. Visser, Amsterdam, 2006 (1788).
Lichtenberg, G., Sudelbücher (1765-1799). Schriften und Briefe, Bde. 1 u. 2. Frankfurt/M, 1994.
Ott, K., 'Maxime', in: O. Grupe, D. Mieth, (Hrsg.), Lexikon der Ethik im Sport, Paderbom, 1998, pp. 342-349.
Pascal, B., Over God. Een keuze uit de Pensees, vertaald door F. de Graaff, Amsterdam, 1997.
Schalk F (Hrsg.), Französische Moralisten, La Rochefoucauld/Vauvenargues/Montesquieu/Chamfort, Zürich, 1995.
Thurnherr, U., Die Asthetik der Existenz. Über den Begriff der Maxime und die Bildung von Maximen bei Kant, Tübingen/Basel, 1994.

(C. Hübenthal)