Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Hedonisme

betekenis & definitie

Het begrip ‘hedonisme’ stamt van het Griekse hidonè, dat doorgaans als ‘lust’, ‘genot’, ‘vreugde’ of ‘plezier’ wordt vertaald. Lust wordt opgevat als gevoel van bevrediging van behoeften en wensen; het object (datgene waarvan of waardoor genoten wordt) komt daarbij op de tweede plaats. Hedonisme is een verzamelnaam voor diverse ethische stelsels, die van een dergelijke lustgewaarwording als de laatste grond van het zedelijk handelen uitgaan. Het hedonisme is een verbijzondering van het ‘eudaimonisme’ (van eudaimonia, geluk), wanneer ‘geluk’ tot een empirisch te bepalen begrip wordt en dan met lust wordt geïdentificeerd.

Historische ontwikkeling
Het antieke hedonisme is een individualistisch-egoistische positie. De antieke hedonisten zijn sterk vanuit het gezichtspunt van de lust in de moraal geïnteresseerd. De beoordeling van morele claims vindt plaats aan de hand van de vraag of en in welke mate deze met lust of onlust gepaard gaan. Aristippus van Cyrene geldt als de grondlegger. Hij ging ervan uit dat het menselijk handelen en streven uiteindelijk altijd geschiedt omwille van de lust en het genot. De individuele lust is het enige dat omwille van zichzelf wordt gekozen; het hoogste goed bestaat in de individuele lustervaring. Het menselijke geluk bestaat slechts in de som van de singuliere lustervaringen. Bijgevolg is op de eerste plaats datgene nastrevenswaardig wat onmiddellijk beleefd en genoten kan worden. Daarom zijn volgens Aristippus de lichamelijke genoegens te verkiezen boven de intellectuele. Ook Epicurus gaat uit van de lust (dan wel van het vermijden van onlust) als het enige motief van het menselijk handelen. Daarbij geeft hij voorrang aan de hogere lusten, en ziet hij het hoogste doel niet in zoveel mogelijk lustervaring, maar in de duurzame serene lust. Deze wordt gegarandeerd door de ataraxie, de onverstoorbare gemoedsrust, die men verwerft doordat men zich onafhankelijk maakt van de begeerte, hetgeen gebeurt door een leven van soberheid en zelfbeheersing.

Met het einde van de klassieke oudheid verdwijnt het hedonisme voorlopig. Pas in de renaissance (bijvoorbeeld Laurentius Valla) en in het tijdperk van de verlichting (Helvetius, La Mettrie) wordt het hedonisme weer incidenteel vertegenwoordigd. Met het utilitarisme krijgen hedonistische overwegingen weer een fundamentele betekenis. Volgens Bentham en Mill is het menselijk geluk het ultieme beoordelingscriterium voor de gevolgen van een handeling. Dit wordt nader bepaald als de maximale bevrediging van behoeften en belangen, dan wel als een minimum aan frustratie. Het nuttigheidsprincipe bestaat erin de consequenties van een handeling te beoordelen overeenkomstig het nut voor deze bevrediging. Het utilitarisme onderscheidt zich echter van egoïstische vormen van hedonisme: het gaat niet primair om het geluk van de handelende persoon, maar om het geluk van allen die de uitwerking van de betreffende handeling ondergaan.

Het nuttigheidsprincipe berust op de naturalistische gedachte dat de natuur van de mens hedonistisch is: de mens staat van nature onder de heerschappij van pijn en plezier. Daarmee worden de vraag naar het hoogste beoordelingscriterium voor het juiste handelen (de handelingsvoorschriften) en de vraag naar de grondstructuur van de menselijke motivatie (het causale verloop van gedragingen) onder hetzelfde principe geplaatst. Het basisprincipe bestaat erin het geluk te maximaliseren. Dit leidt bij Bentham en Mill wel tot verschillende redeneringen. Voor Bentham betekent het principe van de nuttigheid slechts het vasthouden aan en het erkennen van deze feitelijke determinatie van het menselijk handelen. Mill maakt echter een overgang van feitelijk oordeel naar waardeoordeel. Volgens Bentham wordt de geluksmaximalisering uitsluitend door kwantitatieve criteria beslist. Daarentegen gaat Mill uit van kwalitatieve verschillen en de veelsoortigheid van menselijke behoeften, en maakt hij een onderscheid tussen hogere en lagere genoegens. Achter het principe ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’ gaat de overtuiging schuil dat het mogelijk is het natuurlijke verlangen naar het eigen geluk om te buigen naar het geluk van de medemens. Mill probeert aan te tonen dat uit dat verlangen de wenselijkheid van het algemene geluk voortvloeit. Deze samenhang is logisch onhoudbaar en brengt het klassieke utilitarisme in conflict met de eigen hedonistische antropologie, waarin de mens als genotszoekend wezen centraal staat.

Kritiek op het hedonisme
Afgezien van de genoemde punten van kritiek is het hedonisme met de volgende tegenwerpingen geconfronteerd:
Het belangrijkste tegenargument stelt dat wij nooit eenvoudigweg lust nastreven, maar dat dit een bijkomend fenomeen is dat met de zaak of activiteit die eigenlijk wordt nagestreefd verbonden is. Plezier is geen gevoel dat op zich staat, maar is de subjectieve gewaarwording van de vervulling van een streven. Dit hangt samen met de zogeheten ‘hedonistische paradox’. Hoe nadrukkelijker de mens naar lust en genot streeft, des te minder vallen deze hem ten deel.
Ten tweede beschouwt het hedonisme de persoon als een passieve entiteit wanneer het de mens reduceert tot een wezen dat door lust wordt gedreven. Het is echter twijfelachtig of elk menselijk doen door verlangen naar lust wordt ingegeven. Omdat het mogelijk is de lust af te wijzen, kan deze geen omvattende verklaring voor al ons doen en laten zijn.
Ten derde: door geluk tot zintuiglijkheid te reduceren, wordt aan een rijker begrip van geluk voorbijgegaan.
Ten vierde roept de hedonistische calculus (de som van lust en onlusteenheden) meerdere problemen op. Er bestaat geen consensus over de vraag waarop de calculus zich precies richt (individuele handelingen, handelingsregels, levensplannen enzovoort). De veronderstelling van nauwkeurige meetbaarheid is bovendien illusoir. En door de subjectieve preferenties bovenaan te stellen, wordt over het hoofd gezien dat illusie, bedrog en zelfbedrog hier een rol kunnen spelen. Uiteindelijk gaat achter de hedonistische calculus een beperkt begrip van beslissingsprocessen schuil. De behoeften worden onkritisch als gegevens behandeld en enig inzicht omtrent handelingsalternatieven ontbreekt.
Ten vijfde wordt het hedonisme bedreigd door de ‘naturalistische drogreden’: door de evaluatieve stelling van het ethische hedonisme (lust is het hoogste goed) af te leiden uit de descriptieve these van een psychologie (lust is het belangrijkste motief van menselijk handelen), worden motief en norm met elkaar verward. Bovendien: als de zin van alledaags handelen ligt in de verwezenlijking van een lust-onlust-calculus, dan staat de rede in dienst van dit calculeren en heeft zo dus geen zelfstandige betekenis. De rede wordt dus door de lust-onlust-motivatie geïnstrumentaliseerd.
Ten achtste zien we in geavanceerde geïndustrialiseerde maatschappijen een merkwaardige paradox van het hedonisme geïllustreerd: de verbetering van de levensomstandigheden blijft namelijk altijd achter bij de escalatie van de verwachtingen. Mensen zijn dus ondanks toegenomen welvaart en verbeterde sociale voorzieningen niet gelukkiger. Wie meer kan hebben wat hij wil, wil steeds meer wat hij niet heeft.
Tot slot: de contemporaine ‘renaissance van het hedonisme’ (het streven naar onberedeneerd genot) wordt gekenmerkt door een diepe scepsis ten opzichte van normen en instituties. De verbinding van een expressief individualisme met een hedonistische grondhouding gaat gepaard met een narcistische levensstijl die bevrijd meent te zijn van morele verplichtingen.

Literatuur
Bellah, R., Habits ofthe Heart, Berkeley, 1985.
Feldman, E, Utilitarianism, Hedonism and Desert, Cambridge, 1997.
Gosling, J., The Greeks on pleasure, Oxford, 1982.
Gosling, J. ,Pleasure and Desire. The Case of Hedonism Reviewed, Oxford, 1969.
Kaufman-Mall, K. et al., Kognitiv-hedonistische Theorie menschlichen Verhaltens, Bern, 1978.
Lane, R. The Loss of Happiness in Market Democracies, New Haven, 2000.
Schlick, M., Lebensweisheit: Versuch einer Gluckseligkeitslehre, München, 1908.
Tiger, L., The Pursuit of Pleasure, New Brunswick, 2000.

(W. Göbel)