Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Epicurisme

betekenis & definitie

Het epicurisme gaat terug op de Griekse filosoof Epicuras en de door hem gevestigde school. Als leerlingen en volgelingen gelden Metrodorus van Lampsacus, Hermarchus van Mytilene, Lucretius, Horatius en anderen. Tot de belangrijkste critici behoort Cicero. Ook het christendom wees het epicurisme van de hand als filosofie van het ongeloof en het zinnelijk genot. Het antieke epicurisme verdween in de vierde eeuw.

De ethiek van het epicurisme is (zoals de ethiek van de Oudheid in het algemeen) geen theorie van de moraal in strikte zin, maar een theorie van het menselijk geluk. Om een gelukzalig leven mogelijk te maken, moeten volgens Epicuras alle onjuiste waarderingen uit de weg worden geruimd. Deze overweging verbindt hem met de Stoa. Maar volgens Epicuras (in tegenstelling tot de stoïsche filosofie) bestaan er onontkoombare evaluaties waarvan we ons niet kunnen bevrijden. Deze meest elementaire waarderingen zijn de gevoelens van lust en onlust. De lust of het plezier (hèdonè) is ons eerste aangeboren goed en dient (als maatstaf voor elk vermijden en verkiezen) ter beoordeling van welk goed dan ook. De onmiddellijke lustervaring is de enige natuurlijke maatstaf voor morele waarderingen. Zodoende worden de ethische basisbegrippen goed/slecht gedefinieerd met behulp van niet-morele (psychologische) begrippen lust/onlust.

Als daarmee verhelderd is waarom mensen op een bepaalde wijze oordelen, dan is het ook mogelijk adviezen te geven met het oog op de beste levenswijze. Zo wordt een bepaalde levenswijze aangeraden zonder daarmee te pretenderen een bepaalde handelwijze of zelfs een doel als plicht vast te leggen. In plaats van een normatief (prescriptief), ligt er aan het epicurisme een descriptief (beschrijvend verklarend) procédé ten grondslag. Het gaat niet om de vraag wat er gedaan moet worden, maar om de vraag hoe het vooropgestelde doel (lust, gelukzalig leven), dat geconstateerd en niet geëist wordt, te bereiken is. In de plaats van morele verplichtingen treden vaststellingen van feiten.

Maar waarin bestaat volgens Epicuras dit geluk, dit hoogste goed? Omdat lust en onlust de enige absolute waarden zijn, moet het hoogste goed, de gelukzaligheid, in de lust dan wel in de afwezigheid van onlust (gemoedsrust, ataraxie), bestaan. In feite identificeert het epicurisme de hoogste lust met de afwezigheid van onlust of gemoedsrust.

De redelijke afweging van lust en onlust
Om op deze manier de lust te kunnen identificeren met de afwezigheid van onlust, en het geluk te kunnen voorstellen als de gemoedsrust die in de afwezigheid van onlust bestaat, moet Epicuras, tegen de algemene menselijke intuïtie en ervaring, en tegen de in zijn tijd heersende opvattingen in, aannemen dat lust een duurzame toestand is.

Weliswaar onderscheidt Epicurus tussen geestelijke en zinnelijke lust, waarbij hij aan de geestelijke lust de voorkeur geeft, maar de geestelijke lust is bij hem geen autonoom gevoel, verschilt niet echt van zintuiglijke lust, maar is slechts de reproductie, dat wil zeggen de geestelijke voorstelling van een zintuiglijke lust. Bovendien fundeert hij de voorrang ervan kwantitatief en niet kwalitatief. De geest is in tegenstelling tot de zintuiglijkheid niet beperkt tot de onmiddellijke gewaarwording, maar kan zich lustgevoelens herinneren of erop vooruitlopen.

Het eigenlijke hoogste goed van het epicurisme bestaat uiteindelijk in het vrij-zijn van lichamelijke pijnen en in de gemoedsrust (ataraxie). Goed leeft degene die alle heftige gemoedsbewegingen vermijdt en een zo evenwichtig mogelijke innerlijke houding bewaart. Om het doel van de gelukzaligheid te bereiken, is de rede van doorslaggevend belang. Weliswaar zijn lust en onlust prerationele waarderingen, maar de rede zorgt ervoor dat we lust ervaren. Zij wijst de weg naar de doelen door er de middelen voor aan te reiken. Het vertrouwen in de rede garandeert de realiseerbaarheid van het geluk.

Omdat de hoogste lust niet in de volledige behoeftebevrediging ligt, maar in de pijnloosheid en gemoedsrust, is de hedonistische calculus een centraal bestanddeel van het epicurisme. Lust, onlust en genotbelovende factoren worden aan een redelijke afweging onderworpen. Deze calculus kan aangeven dat niet elke vreugde nastrevenswaardig is en dat niet iedere pijn vermeden dient te worden. Ook deugd en moraal verkrijgen hun waarde slechts in samenhang met deze calculus, door hun aandeel in de toename van geluk. De deugd wordt niet omwille van zichzelf nagestreefd, maar omwille van de gemoedsrust die er het gevolg van is.

In het epicurisme is alles ondergeschikt aan het enige doel: het waarborgen van het geluk, concreet: van de gemoedsrust. Tot de voorwaarden van het geluk behoren het vrij-zijn van de verschrikkingen van de religie, van het bijgeloof en van de angst voor de dood. De overige elementen van het epicurisme dragen het stempel van deze ethische oogmerken.

Naturalisme
In het epicurisme staan kenleer en natuurtheorie in dienst van het ethische belang. Het gaat erom alle bovennatuurlijke krachten die de gemoedsrust kunnen verstoren uit de levensvisie te verwijderen door inzicht in universele wetmatigheden en door een rationele verklaring van de wereld. Zo wordt de natuurkunde tot ethische propedeuse. Zij moet bijgeloof en angst voor de dood overwinnen door aan te tonen dat de wereld mechanistisch is gestructureerd en dat de ziel als complex van atomen begrepen moet worden dat na de ontbinding van het lichaam eveneens uiteenvalt. Bijgevolg is de onsterfelijkheid van de ziel niet mogelijk en hoeven er na de dood geen straffen te worden gevreesd.

De basis voor deze overwegingen is het atomisme van Democritus. Alle natuurverschijnselen worden met behulp van de atomistische opvatting van de materie verklaard. Toch wilde Epicurus het daarmee verbonden determinisme vermijden en stelt hij daarom dat de atomen af en toe op toevallige wijze van hun oorspronkelijke bewegingsrichting afwijken. Zodoende is er sprake van toeval in objectieve zin en bijgevolg is het menselijk handelen niet eenduidig gedetermineerd. Er blijft een speelruimte voor beslissingen bestaan.

De empiristische, sensualistische kennistheorie van het epicurisme hanteert de overeenstemming met waarnemingen als waarheidscriterium. Bij meerdere mogelijke aannamen wordt gekozen op basis van praktische overwegingen: welke past het best bij de nagestreefde levenswijze. Zo wordt de subjectivistische moraal gesteund door een subjectivistische kennistheorie.

Wat de religie betreft loochent het epicurisme het bestaan van goden niet, maar het bekritiseert onjuiste voorstellingen van de goden. De goden hebben geen invloed op hetgeen in de wereld geschiedt. Het geloof in een goddelijke voorzienigheid is ongegrond en daarmee ook de vrees voor goddelijke straf. De goden leven aan gene zijde van de wereld en bemoeien zich niet met de mensen, zodat er geen tegenstelling is met de gepostuleerde vrijheid van menselijke besluiten. De goden verschijnen als projecties van het epicurische ideaal van een volkomen gelukkig en zelfgenoegzaam leven.

Het recht heeft voor het epicurisme een conventioneel karakter. Er bestaat geen bovenpositief recht. Er bestaat evenmin een absolute rechtvaardigheid (contra Plato). Van rechtvaardigheid kan altijd slechts in verband met de contractueel vastgelegde rechtsorde worden gesproken. De samenleving wordt als een complex van sociale atomen (individuen) begrepen en daarmee verdragstheoretisch gefundeerd. De mens is niet van nature een sociaal wezen (contra Aristoteles), maar verhouden zich slechts op uitwendige wijze tot elkaar. Ook daarbij zijn nuttigheidsoverwegingen bepalend. Recht en wet zijn niet volkomen willekeurig, maar hebben de functie het geluk (de gemoedsrust) te waarborgen. De staat wordt niet afgewezen, maar is conditie voor een geslaagde levenswandel. Tegelijkertijd wordt aangeraden niet politiek actief te worden maar ook naar buiten toe een zo onopvallend mogelijk leven te leiden. De cultuurhistorische achtergrond van deze houding zou gelegen zijn in de monarchistische constituties van de rijken van de Diadochen door welke de burgers van de klassieke polis tot onderdanen zonder invloed werden.

Het naturalistische karakter van het epicurisme is duidelijk. Toch is het geen ethiek van de zuiver zintuiglijke lust, geen sensualistisch hedonisme. Het adviseert niet het leven van het genot te leiden voor zover dit indruist tegen de rede, want de redelijkheid maakt wezenlijk deel uit van het ideaal van de wijze. Zowel met betrekking tot het vrij-zijn van doodsangst en bijgeloof als tot het op gecontroleerde wijze gehoor geven aan het verlangen naar lust, is de mens aangewezen op het inzicht van de rede. Alleen als beslissingen op grond van een redelijke lust-onlust-calculus worden genomen, is duurzame evenwichtigheid van het gemoed (die immers belangrijker is dan de onmiddellijke lustervaring) mogelijk.

Slechts aan de vriendschap schrijft Epicurus een autonome waarde toe. Ook zij ontstaat weliswaar omwille van de nuttigheid, maar ze kan uitgroeien tot een genot op zich en uiteindelijk het hoogste levensdoel worden.

Literatuur
Epicurus, Over de natuur en het geluk, vertaald door K. Algra, Groningen, 1998.
Geyer, C-E, Epikurzur Einführung, Hamburg, 2000.
Hossenfelder, M., Epikur, München, 1998.
Mitsis, Ph., Epicurus’ Ethical Theory: the Pleasures of Invulnerability, Ithaca New York, 1988.

(E. Kos)