Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Axiologie

betekenis & definitie

Axiologie is de ‘leer van de waarden’. Het begrip ‘waarde’ verschijnt pas in het midden van de negentiende eeuw in ethische theorieën en zowel de rol als ook de betekenis van ‘waarden’ is tot op de dag van vandaag omstreden. Het begrip ‘waarde’ is oorspronkelijk afkomstig uit de economie. Een grote populariteit verkreeg het begrip door Nietzsches beroemde zin over de ‘omwaardering van alle waarden’ (Umwertung aller Wertè). De opkomst van een ‘axiologie’ had te maken met een diepe ervaring van crisis: metafysische overtuigingen omtrent het ‘zijn’ van het ‘goede’, maar vooral teleologische opvattingen over een normatieve doelmatigheid van alle ‘zijnden’ hadden hun overtuigingskracht verloren. Er ontstond een filosofisch vermoeden dat het goede niet ‘is’ maar slechts ‘geldt’. Ten behoeve van deze opvatting werd het woord ‘waarde’ in het ethische denken geïntroduceerd, want waarden ‘gelden’, zij ‘zijn’ niet. De axiologie vulde het vacuüm op dat het metafysische wereldbeeld had achtergelaten.

De status van ‘waarden’
Tegen deze achtergrond wordt meteen duidelijk waarom de axiologie vaak met een ‘subjectivistische’ ethische epistemologie wordt geassocieerd. Waarden zijn blijkbaar het gevolg van een waarderend perspectief, waarmee aan feiten, gebeurtenissen of doelstellingen een betekenis of waarde wordt gegeven. De diagnose die stelt dat aan iedere zingeving een perspectivische blik ten grondslag ligt, is een centraal onderdeel van de genoemde crisis. Nietzsche verbindt het ‘nihilisme’ met het besef van de teloorgang van de onto-metafyische orde van het avondland, een teloorgang die veroorzaakt zou zijn door de christelijke waarden met hun begunstiging van de zwakkeren. Tegelijkertijd daagt het inzicht dat iedere betekenis het resultaat van een betekenisgeving is. Wie spreekt over ‘waarden’ zegt tegelijkertijd dat zij het product zijn van een waardering. Ook vanuit sociologisch perspectief worden waarden geproblematiseerd: zij zijn abstract en latent fanatiek makend (Max Weber), zij vormen een schema van ‘voorkeuren’, maar maken door hun starheid slechts in zeer beperkte mate cognitief leren mogelijk (Nicolas Luhmann).

Door Rudolf Hermann Lotze werd het begrip ‘waarde’ voor het eerst in een ethische context gebruikt. Een waarde is volgens hem een ideëel perspectief dat wij nodig hebben om onze behoefte aan betekenis (‘opdat het onverschillige er niet zou zijn’) te bevredigen. Een waarde ‘behoort te zijn’ maar deze idealiteit kan niet verhelen dat waarden gebonden zijn aan een waarderend subject en getuigen van diens preferenties en interesses. Tegen deze ‘psychologistische reductie’ rees echter al snel protest. In het neokantianisme (Wilhelm Windelband, Heinrich Rickert) en in de fenomenologische school (Max Scheler, Nicolai Hartmann) werd het psychologisme fel bestreden. Terwijl in de eerste school de opvatting verdedigd werd dat waarden een ‘objectief-apriorische’ geldigheid bezitten, werd in de tweede school het standpunt ingenomen dat er een wereld van waarden bestaat, die als fenomeen (als verschijnend) toegankelijk is door een ‘waarden-voelen’ (Scheler) of een waarneming van hun ‘ideëel-zijn-opzich’ (Hartmann).

Martin Heidegger uitte felle kritiek op de waardenfilosofie in haar geheel. Hij beschouwde haar als een culminatie van een objectiverend denken dat probeert de wereld te beheersen door de metafysica: de wereld wordt gereduceerd tot object van mijn waardering. Een andere, analytisch-epistemologisch gemotiveerde kritiek verdedigt het psychologisme, omdat waarden die een onafhankelijk bestaan zouden leiden, een illusie zijn die aan een verkeerd taalgebruik kan worden toegeschreven. Waarden zijn overigens alleen maar ‘pro-houdingen’, die nog lang geen normen funderen. Terwijl normen ofwel strikt verbieden, gebieden of toelaten, kennen waarden comparatieve verhoudingen (‘x is waardevoller dan y’) en gradaties van intensiteit. Daarom staan normen en waarden in zekere zin op gespannen voet met elkaar.

Toch kan de twijfelachtige epistemologische en ontologische status van waarden hun noodzakelijkheid niet geheel ontkrachten. Waarden geven blijkbaar een morele betekenis aan de wereld waarin wij moeten kunnen handelen. Zij hebben een hermeneutisch-interpreterende functie (Heinrich Rickert). Ook al is de normerende kracht van waarden duidelijk zwakker dan in substantiële theorieën van het ‘goede’, zij constitueren een sfeer van morele zin en betekenis die cultureel een bindend effect kan hebben, en als noodzakelijke voorwaarde van iedere normenethiek kan worden opgevat. Dit betekent niet dat waarden enkel en alleen het gevolg van een hermeneutische interventie zouden zijn; zij zijn niet louter subjectief. Ze brengen betekenissen tot uitdrukking waarvoor men ontvankelijk is. In dit verband is de discussie omtrent hun status opnieuw opgelaaid. Volgens David Wiggins (1987) zijn value properties niets anders als primary qualities, kwaliteiten dus die los van het waarnemende subject bestaan. Zij zijn een onderdeel van de wereld. Thomas Nagel stelt dat: ‘values are judgements from a standpoint external to ourselves’. Zij zijn objectief. Gerald Gaus (1990) verdedigt een gematigd subjectivistische positie: ‘affects constitute evaluative responses to objects’. Waarden zijn bij Gaus vooral affectieve antwoorden, maar óók iets van het object zelf. John McDowell (1998) neemt een tussenpositie in. Volgens hem zijn waarden subjectief noch objectief, ze staan daar tussenin, zoals bij de zogenaamde ‘secundaire kwaliteiten’ (bijvoorbeeld kleuren), die met een eigenschap van het object, maar ook met een eigenschap van het subject te maken hebben. Strikt subjectivistische posities worden slechts zelden ingenomen.

Literatuur
Gaus, G., Value and Justification. The Foundations of liberal Theory, Cambridge, 1990.
Heidegger, M., ‘Die Zeit des Weltbildes’, in: Holzwege, Frankfurt/M., 1972, pp. 69-109.
Joas, H., Die Entstehung der Werte, Frankfurt/M., 1997.
McDowell, J., Mind, Value and Reality, Cambridge Mass., 1998.
Nagel, T., The View from Nowhere, Oxford, 1986.
Riedel, M., Norm und Werturteil, Stuttgart, 1979.
Scheler, M., Der Formalismus in der Ethik und die materiale Wertethik, Halle 1913 (Bd. I) en 1916 (Bd. II).
Wiggins, D., Needs, Values, Truth. Essays in the Philosophy of Value, Oxford, 1987.

(J-P. Wils)