Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Zuidmolukkers

betekenis & definitie

Zuidmolukkers, bewoners van de Indonesische eilandengroep tussen Sulawesi en West-Irian (ondermeer de eilanden Ambon, Ceram, Buru, Kai, Aru, Tanimbar en Wetar), en hun afstammelingen elders, met name in Nederland. Reeds in de 14e eeuw was het gebied opgenomen in de lange-afstandshandel in kruidnagelen en andere specerijen.

Handelaren uit Java en andere Zuidoostaziatische landen, alsmede Europese veroveraars (Portugezen, Spanjaarden en Nederlanders) hadden een sterke invloed op de leefwijze van de Zuidmolukkers. Van de op Ambon wonende Ambonezen is de meerderheid christen, de rest moslim. De in meerderheid protestantse christenen hebben een eigen Ambonese kerk. De Ambonezen behoorden tot de meest intensief gekoloniseerde groepen van Indonesië. Tijdens de expansieperiode van het Nederlandse koloniale gezag leverden zij een groot aantal klerken, lage ambtenaren en soldaten. Door hun rol als functionarissen in een bestuur van vreemde overheersers, werd de positie van de Ambonezen na de onafhankelijkheid van Indonesië (1949) moeilijk. Vooral de zeer vele Ambonese militairen in het knil konden zich onmogelijk bij de nieuwe situatie neerleggen. Toen de inlijving van de deelstaat Oost-Indonesië (1949-1950) in de Republiek Indonesië een feit was, werden op hun verzoek ongeveer vierduizend militairen en hun gezinnen (in totaal circa dertienduizend personen) door de Nederlandse overheid naar Nederland overgebracht. Die overbrenging moest overigens door een rechterlijk bevel worden afgedwongen. Ondanks guerrillastrijd en politieke strijd tot in de vn, bleek de `tegenstaat' Republik Maluku Selatan (Republiek der Zuid-Molukken) niet levensvatbaar( → Zuid-Molukken).

De Nederlandse overheid voerde ten opzichte van de Zuidmolukkers een wisselend beleid, dat aanvankelijk uitging van de wenselijkheid dat zij terug zouden keren naar Indonesië. Toen men langzamerhand besefte dat dit politiek onmogelijk was, werden pogingen ondernomen hen in het Nederlandse maatschappij te integreren. Daartoe werden de speciale woonoorden opgeheven en kwamen er betere opleidingen om de kansen op werk voor Zuidmolukkers te vergroten. In de jaren zestig en zeventig ontstond tegen deze aanpak van de Nederlandse regering en tegen de feitelijke berusting van de oudere Zuidmolukse leiders in de gegeven situatie, een verzetsbeweging van jongeren, die overging tot gewelddadige acties. Op 26.7.1966 stichtten radicale jongeren brand in de Indonesische ambassade, als vergelding voor de executie van Soumokil. In verband met het voorgenomen staatsbezoek van president Suharto aan Nederland, bezetten op 31.8.1970 33 gewapende Zuidmolukse jongeren de residentie van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar. In april 1974 werd brand gesticht in het kantoor van de Indonesische luchtvaartmaatschappij Garuda in Amsterdam. De volgende dag werd vergeefs geprobeerd de Indonesische consul in Amsterdam te gijzelen. In december 1974 brachten demonstrerende Zuidmolukse jongeren schade toe aan het Vredespaleis in 's-Gravenhage. Op 2.12.1975 dwongen zeven zogenaamde Vrije Zuidmolukse Jongeren bij Wijster een trein tot stilstand en gijzelden de inzittenden. Bij deze actie werden de machinist en twee passagiers gedood. Door bemiddeling van J. Manusama, president van de rms-regering-in-ballingschap, en de weduwe van Soumokil kwam op 14 december een eind aan de gijzeling. Vrijwel tegelijkertijd (van 4-19.12.1975) vond eveneens een actie plaats in Amsterdam, waar zes Zuidmolukse jongeren het Indonesische consulaat bezetten en 25 gijzelaars namen. Door bemiddeling van S. Metiary, voorzitter van de Zuidmolukse eenheidsbeweging Badan Persuatan, kwam ook aan deze actie een einde. Het doel van de gijzelingsacties was ondermeer een gesprek over het rms-probleem op gang te brengen tussen Nederland, Indonesië en de Zuidmolukkers. Omdat de Nederlandse regering echter naar een goede verstandhouding met het Indonesische bewind streefde, was zij niet bereid tot een dergelijk gesprek en zegde daarom slechts een onderhoud met de rms-regering toe. Dit onderhoud vond plaats op 17.1.1976. Het resultaat van de besprekingen was de instelling van een Commissie van Overleg Zuidmolukkers-Nederlanders (de zogenaamde Commissie-Köbben), waarin vijf Zuidmolukkers en vijf Nederlanders zich zouden buigen over mogelijke oplossingen van de conflictsituatie. De Nederlandse regering stelde met nadruk dat zij de verwachtingen en idealen van de rms niet kon delen, maar de ernst ervan wel onderkende. De commissie kreeg tot taak na te gaan hoe de verhouding tussen Nederlanders en Zuidmolukkers verbeterd kon worden, rekening houdend met de geschiedenis, de situatie van de Zuidmolukkers in Nederland en de toekomst. Op 2.2.1976 publiceerde de commissie haar eerste verslag, waarin een onderzoek werd aangekondigd naar de omstandigheden op de Zuid-Molukken. In mei 1977 volgde bij De Punt in Drenthe opnieuw een treinkaping, ditmaal gecombineerd met de gijzeling van een lagere school in Bovensmilde. In de vroege morgen van 11.6.1976 werd met tanks en straaljagers een eind gemaakt aan zowel de kaping als aan de bezetting. In de trein vielen acht doden (zes Zuidmolukkers en twee gijzelaars). Van 13-14.3.1978 werden 72 ambtenaren in het provinciehuis te Assen gegijzeld. Ook deze gijzeling werd door een bestorming beëindigd, waarbij één dode en enige gewonden vielen. Na deze gewelddadige episode besloten de Zuidmolukkers van verder geweld af te zien. De rms-regering in ballingschap bleef bestaan, maar het gezag ervan kalfde af. De meeste Zuidmolukkers integreerden meer en meer in de Nederlandse maatschappij.