Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Steden

betekenis & definitie

Steden, ontstonden in West-Europa door de Romeinen; na hun vertrek handhaafden enkele steden zich als administratieve of kerkelijke centra. Daardoor waren er in de 8e tot 11e eeuw de zogenaamde consumentensteden, een onderdeel van een agrarische maatschappij.

Om bescherming te kunnen bieden werden de steden ommuurd; om dezelfde reden werden burchten gebouwd. Kooplieden trokken met hun handelswaar van burcht tot burcht. Zij vestigden zich soms in de buurt van zo'n burcht, waardoor faubourgs (foris burgus, buiten de burcht) ontstonden. Zo'n ontwikkeling vond plaats bij burchten die op geschikte plaatsen lagen, bijvoorbeeld in de nabijheid van landwegen, de samenvloeiing van rivieren en dergelijke. Zulke koopmansnederzettingen werden emporium genoemd of portus, een woord waarvan de term → poorter is afgeleid. Het ontstaan van nieuwe steden begon in de loop van de 11e eeuw. Daarbij was de opleving van de internationale handel een stimulerende factor; door de → kruistochten werd de Middellandse Zee weer veel belangrijker voor de handel.

Steden hadden een eigen rechtspraak en handelsrecht nodig, omdat de opbouw van de economie afweek van wat op het platteland gebruikelijk was; het landrecht was op grondbezit en ruilhandel gebaseerd. Door het verlenen van → stadsrecht kon de vorst of heer een stad zelfbestuur geven. Andere privileges aan de steden waren tolrecht, → stapelrecht, muntrecht en dergelijk. Vanwege het ontbreken van een krachtig centraal gezag kregen de steden in de Nederlanden grote betekenis. Pas in de → Franse tijd vond de economische gelijkstelling tussen platteland en stad plaats (→ Gogel). Politieke gelijkheid volgde in 1848, toen de gemeente als administratief onderdeel werd ingesteld.