Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Schaepman

betekenis & definitie

Schaepman, Hermanus Johannes Aloysius Maria, Nederlands rooms-katholiek geestelijke, schrijver en staatsman, *2.3.1844 Tubbergen, +21.1.1903 Rome. Schaepman werd in 1867 priester; van 1870-1880 was hij hoogleraar aan het seminarie in Rijsenburg; van 1872-1883 hoofdredacteur van De Tijd; van 1871-1875 voerde hij met Nuyens de redactie van De Wachter; hij maakte deel uit van de redactie van Haagse Stemmen (1885-1890) en stapte in 1890 over naar De Katholiek; van 1880-1903 was hij lid van de Tweede Kamer.

Schaepman omschreef zijn politiek standpunt in Eene katholieke partij, proeve van een program (1883). Naar zijn mening konden de rooms-katholieken in geen enkel opzicht meer samengaan met de liberalen, maar moesten ze toenadering zoeken tot de antirevolutionairen. Deze politiek vervreemdde hem van vele conservatieve partijgenoten. Zijn lijfblad werd het nieuwe Utrechtse blad Het Centrum. Hij wist door samenwerking met Abraham → Kuyper bij de grondwetsherziening van 1887 voor uitbreiding van het kiesrecht te zorgen. In 1888 telde de Kamer op 100 leden, 26 rooms-katholieken, 27 antirevolutionairen en één conservatief, waardoor het eerste → coalitiekabinet (Mackay) mogelijk werd. Schaepman verklaarde door de pauselijke encycliek Rerum novarum (1891) democraat te zijn geworden. In 1896 slaagde hij erin de rooms-katholieke politiek te verenigen op een op deze encycliek gebaseerd program (→ Roomsch-Katholieke Staatspartij). De → schoolstrijd en de kiesrechtstrijd hadden hem populair gemaakt, maar door zijn stellingname voor de persoonlijke dienstplicht en de leerplicht kwam Schaepman weer alleen te staan. Hij vertrok in 1901 naar Rome. Ondanks alle tegenwerkingen is zijn optreden beslissend gebleken voor de rooms-katholieke emancipatie in Nederland.