Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Patentrecht

betekenis & definitie

Patentrecht, 1. tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden het recht van de Staten-Generaal om troepen bijeen te brengen en te verplaatsen. Het patent was de brief waarin het krijgsvolk zijn garnizoen kreeg aangewezen.

Het geven van patenten was oorspronkelijk voorbehouden aan de → Raad van State, maar stadhouder Frederik Hendrik begon zelf patenten uit te geven. Tijdens de → Grote Vergadering van 1651 kwam het patentrecht aan de Staten-Generaal, terwijl toen ook de invloed van de gewesten op dit recht werd vergroot, doordat zij het patent eerst moesten ondertekenen; 2. voormalige belasting op alle handel, beroepen en bedrijven en andere objecten van weelde of vermaak. Deze belasting werd in 1805 ingevoerd door I.J.A. → Gogel. Er werd ondermeer bepaald dat een ieder die enig beroep of bedrijf uitoefende, moest zijn voorzien van een patent dat onderworpen was aan daarvoor vastgestelde zegelrechten. Bij de wet van 2.10.1893 werd het patentrecht in Nederland vervangen door een bedrijfsbelasting, die in 1915 weer werd opgevolgd door de → inkomstenbelasting. In België bleef het patentrecht gehandhaafd tot 1.1.1920, zij het na ingrijpende wijzigingen in 1849, in 1871 en in 1913, toen het werd vervangen door de Wet betreffende de Cedulaire Belastingen op de Inkomsten (29.10.1919, namelijk de goud-, mobiliën- en bedrijfsbelastingen) en een bijkomende belasting op het inkomen.