Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Kapitein-generaal

betekenis & definitie

Kapitein-generaal, de bevelhebber over het krijgsvolk in een gewest. Deze functie was in de Bourgondisch-Habsburgse tijd steeds gecombineerd met die van stadhouder.

In de Noordnederlandse Republiek werd prins Maurits van Nassau in 1587 benoemd tot generaal bij afwezigheid van de landvoogd → Leicester. Na Leicesters definitieve vertrek stelde Holland op 8.3.1589 voor Maurits tot kapitein-generaal van de Unie te benoemen, wat afstuitte op de houding van Friesland. Na Maurits' dood benoemde de Staten-Generaal zonder ruggespraak met de gewesten zijn broer Frederik Hendrik tot kapitein-generaal en → admiraal-generaal. De gewesten legden zich erbij neer. Het ambt bleef onvervuld in de → stadhouderloze tijdperken (Akte van → Seclusie; → Eeuwig Edict). In 1747 werd het kapitein-generaalschap erfelijk verklaard in combinatie met het ambt van stadhouder (→ Willem IV). De kapitein-generaal werd in zijn macht beperkt door het → patentrecht en door de → gedeputeerden te velde. In de Zuidelijke Nederlanden bleef de stadhouder namens de Spaanse, later namens de Oostenrijkse vorst de titel van kapitein-generaal voeren.