Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Grondwet

betekenis & definitie

Grondwet, geschreven constitutie. Een grondwet is een fundamentele wet die aan de andere wetten van een staat ten grondslag ligt.

belgië De Belgische grondwet dateert van 1831.

Zij onderging invloeden van het Nederlandse staatsrecht van na 1815, de Franse Charte van 1830 en met name van de Franse grondwet van 1791. De grondwet van 1831 bepaalde dat het parlement direct gekozen werd door de kiezers, die een bepaald bedrag als rechtstreekse belasting betaalden (→ censuskiesrecht). Er werd een → Kamer van Volksvertegenwoordigers en een → Senaat ingesteld.

Grondwetsherzieningen. Daar de verhouding tussen parlement en Koning soepel geregeld was, kende België in de 19e eeuw relatief weinig grondwetswijzigingen. Na de Tweede Wereldoorlog volgden echter de wijzigingen elkaar in een steeds sneller tempo op in verband met de gewestvorming en uiteindelijk de federalisering van België.

1893: Algemeen meervoudig kiesrecht. Hervorming van de Senaat.

Invoering van de stemplicht.

1921: Algemeen enkelvoudig kiesrecht voor alle mannen van 21 jaar en ouder. Toevoeging van een derde groep senatoren, gekozen door de Senaat zelf. Vrouwenkiesrecht (pas in 1948 bij wet geregeld).
1970: Uitoefening van bepaalde machten door een verdrag of wet opgedragen aan de volkenrechtelijke instellingen. Bepalingen betreffende taalgebieden, de cultuurgemeenschappen, de → cultuurraden en de gewestelijke instellingen.
1988: Federalisering van het onderwijs.
1990: Federalisering van de Belgische staat; de federale regering behoudt de zeggenschap over de economische politiek, de sociale zekerheid, defensie buitenlandse zaken en justitie.

De overige bevoegdheden worden overgedragen aan de → gewestraden en de → gemeenschappen.

nederland

Bataafse Republiek (1795-1806)

I. De sterk centraliserende Staatsregeling van 1798 stond onder invloed van de Franse Revolutie en had de volgende bepalingen: 1.

De republiek is één en ondeelbaar. 2. Er is een vertegenwoordigend lichaam, bestaande uit twee Kamers. 3. Er is een uitvoerend bewind van vijf directeuren, bijgestaan door acht agenten (ministers). 4. Het land is verdeeld in acht departementen. 5. Kerk en Staat zijn gescheiden. 6. Alle heerlijke rechten worden afgeschaft. 6. De geldmiddelen van de staat worden verenigd en de schulden samengesmolten. 7. De rechterlijke macht is onafhankelijk. 8. Iedereen is voor de wet gelijk.

II. De Staatsregeling van 1801 was minder democratisch dan de grondwet van 1798 en beperkte het kiesrecht. Bovendien was zij meer federalistisch van aard, door grotere bevoegdheden aan de plaatselijke besturen te geven. De bedoeling was de partijen te verzoenen: 1. Er is een staatsbewind van twaalf leden, bijgestaan door secretarissen van staat (ministers). 2. Er is een wetgevend lichaam (dat in de praktijk geen betekenis had). 3. Er komen acht departementen (met dezelfde namen en grenzen als de oude gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden.

III. De Staatsregeling van 1805 was weer centraliserend: 1.

Aan het hoofd van de republiek staat een → raadpensionaris, voor vijf jaar gekozen door het wetgevend lichaam. 2. Hij wordt bijgestaan door vijf secretarissen van staat (ministers), een raad van financiën en een adviserend lichaam, de staatsraad. 3. Er zijn acht departementen.

Koninkrijk Holland (1806-1810)

De Constitutie van 1806: 1. De wetgevende macht wordt door de Koning uitgeoefend, gezamenlijk met het wetgevend lichaam. 2.

De uitvoerende macht berust bij de Koning, die wordt bijgestaan door ministers van Staat. 3. Er is een adviserend lichaam, de Staatsraad. 4. Het land telt tien departementen.

Koninkrijk Nederland (1813)

De Grondwet van 1814: 1. De soevereiniteit is en blijft opgedragen aan Willem Frederik, opdat hij en zijn wettige nakomelingen deze erfelijk zullen bezitten. 2.

De soeverein vorst moet lid zijn van de → Nederlandse Hervormde Kerk. 3. De Staten-Generaal bestaat uit één kamer van vijfenvijftig leden, benoemd door de Provinciale Staten. 4. De vergaderingen van de Staten-Generaal zijn niet openbaar. 5. De begroting voor gewone uitgaven wordt eens en voor altijd vastgesteld; bij buitengewone uitgaven is dat voor één jaar.

De Grondwet van 1815 (nodig omdat de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden in één koninkrijk verenigd waren): 1. De `Soeverein Vorst' wordt voortaan `Koning' genoemd. 2. De geloofseis van de grondwet van 1814 vervalt. 3. De Staten-Generaal bestaan uit een Eerste en een Tweede Kamer. 4. De leden van de Eerste Kamer worden voor het leven door de Koning benoemd; die van de Tweede Kamer worden gekozen door de Provinciale Staten. 5. De Tweede Kamer heeft het recht van initiatief. 6. De Tweede Kamer vergadert in het openbaar. 7. De begroting voor gewone uitgaven wordt voor tien jaar vastgesteld; die van buitengewone uitgaven voor één jaar.

Grondwetsherzieningen

1840 (nodig na de breuk met België): Indeling in elf provincies (Limburg wordt toegevoegd en Holland wordt gesplitst in Noord- en Zuid-Holland). Er komen tweejaarlijkse begrotingen.

De ministers dragen strafrechtelijke verantwoordelijkheid.

1848: Invoering van de volledige ministeriële verantwoordelijkheid, naast de strafrechtelijke van 1840. De Koning is onschendbaar. Er komen geheime rechtstreekse verkiezingen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden. Door het censuskiesrecht kunnen slechts weinig Nederlanders hun stem uitbrengen. De Eerste Kamer wordt gekozen door de Provinciale Staten. Eenjaarlijkse begrotingen. Beide Kamers hebben het recht van interpellatie. Bovendien heeft de Tweede Kamer het recht van amendement, enquête en initiatief. Alle regeringslichamen zijn openbaar. Voorts worden grondrechten opgenomen als de onschendbaarheid van het briefgeheim en het recht van vereniging en vergadering. Er komt vrijheid van onderwijs.
1884: Tijdens een regentschap mag de grondwet worden gewijzigd, mits aan de troonopvolging niets wordt veranderd.
1887: Het kiesrecht wordt uitgebreid (tot een electoraat met `door de kieswet te bepalen kentekenen van maatschappelijke welstand en geschiktheid'). De troonopvolging wordt geregeld.

Het aantal leden van de Eerste Kamer wordt bepaald op vijftig en dat van de Tweede Kamer op honderd.

1917: Het algemeen mannenkiesrecht (actief en passief) wordt ingevoerd, evenals passief vrouwenkiesrecht (met mogelijkheid tot actief kiesrecht). Verkiezingen worden voortaan gehouden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Instelling van stemplicht. Financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.
1922: In theorie worden de koloniën (welke naam vervangen wordt door Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao) als gelijkwaardige rijksdelen erkend. De troonopvolging wordt beperkt tot directe afstammelingen van koning Willem I (namelijk tot de in 1909 geboren prinses Juliana en haar kinderen).

Invoering van algemeen actief vrouwenkiesrecht.

1938: De mogelijkheid van publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in openbare lichamen voor beroep en bedrijf wordt geopend. Het benoemen van ministers zonder portefeuille wordt mogelijk.
1947: De uitzending van militairen naar overzeese rijksdelen wordt geregeld.
1948: De vestiging van een nieuwe rechtsorde in de overzeese rijksdelen (sedertdien Suriname, Indonesië en Nederlandse Antillen genoemd) wordt mogelijk. De functie van staatssecretaris wordt ingesteld.

Een burgerlijke staat van beleg wordt mogelijk.

1952: De Staten-Generaal krijgen medezeggenschap in de buitenlandse politiek.
1956: De grondwet wordt aangepast aan het → Statuut van het Koninkrijk. De medezeggenschap van de Staten-Generaal in de buitenlandse politiek wordt gewijzigd.

Het aantal zetels in het parlement wordt uitgebreid: de Tweede Kamer krijgt 150 leden en de Eerste Kamer 100. Er rust geen beperking meer op de uitzending van dienstplichtigen naar overzeese rijksdelen.

1963: De naam Nieuw-Guinea wordt geschrapt. De kiesgerechtigde leeftijd wordt van 23 tot 21 jaar verlaagd. De minimumleeftijd voor leden van de Eerste en Tweede Kamer wordt van 30 naar 25 jaar gebracht. Opnieuw wordt de troonopvolging gewijzigd: de kinderen van de kroonprinses hebben voorrang boven andere prinsessen; de Koning, Koningin, prins of prinses die een huwelijk sluit zonder toestemming van de Staten-Generaal wordt uitgesloten van de troonopvolging.
1972: Er komen technische wijzigingen in de procedure, vooruitlopend op een algehele herziening van de grondwet. Dit zijn bepalingen over uitkeringen en belastingvrijdom van de Koning en van andere leden van het Koninklijk Huis, alsmede over het lidmaatschap van het Koninklijk Huis.

De regeling van de financiële verhouding tussen Rijk en kerkgenootschappen wordt geschrapt. De leeftijdsgrens voor actief kiesrecht wordt verlaagd tot 18 jaar.

1983: De → grondrechten worden nader benoemd. De kiesgerechtigde leeftijd voor het passief kiesrecht wordt teruggebracht tot 18 jaar. De mogelijkheid wordt geopend dat ingezetenen zonder de Nederlandse nationaliteit mogen stemmen en worden gekozen in de gemeenteraad.