Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Europese Economische Gemeenschap

betekenis & definitie

Europese Economische Gemeenschap (eeg), een Europees samenwerkingsorgaan op economisch gebied. De eeg werd op 25.3.1957 opgericht bij het Verdrag van Rome door Frankrijk, Italië, West-Duitsland, België, Nederland en Luxemburg.

De eeg zou de integratie van de economieën van de deelnemende landen bevorderen en de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europese markt (interne markt). Het verdrag werd op 1.1.1958 van kracht. In 1973 traden Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië toe; in 1981 Griekenland en in 1986 Spanje en Portugal. Het Europa van de Zes was uitgegroeid tot het Europa van de Twaalf. Vanaf 1.7.1967 kwam een nauwe samenwerking tot stand tussen de eeg, de → Europese Gemeenschap van Kolen en Staal en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). Voortaan sprak men van de Europese Gemeenschap, de eg. De eeg was een succes. De economische groei van de lidstaten werd door de samenwerking aanzienlijk versneld. Vooral op het gebied van de landbouw werd veel bereikt. Door middel van subsidies en het centraal vaststellen van landbouwprijzen werden de produkten van de Europese boeren tegen invoer van buiten de eg beschermd. De keerzijde was dat de kosten van de landbouwpolitiek zo hoog waren dat tot in de jaren negentig meer dan de helft van de middelen van de Gemeenschap aan de landbouw werd uitgegeven. Tegen hoge kosten moesten grote hoeveelheden graan, vlees, melk en wijn uit de markt worden genomen.

In de loop van de jaren tachtig slaagde men erin de overschotten te beperken. Ook op andere gebieden werd de Europese samenwerking zo geïntensiveerd dat de gemeenschappelijke markt in de loop van de jaren negentig steeds meer in beeld kwam.