Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Balderik

betekenis & definitie

Balderik, bisschop van Utrecht (1.3.918(?)-975), *circa 897 Oldenzaal, +27.12.975 Utrecht; zoon van graaf Ricfried uit de Betuwe. Balderik kon de bisschopszetel, die vanwege invallen van → Noormannen naar Deventer was verplaatst, weer naar Utrecht overbrengen.

Koning Hendrik I van Saksen (918-936) knoopte nauwe betrekkingen met hem aan en vertrouwde hem de opvoeding van zijn zoon Bruno, de latere bisschop van Keulen, toe. Balderik verkreeg van keizer Otto I de Grote (936-973) het muntrecht in de stad Utrecht, evenals de handelssteden Muiden en Tiel, het jachtrecht in Drenthe en bezittingen in de Lek- en IJsselgouw. Balderik herstelde de Utrechtse → kloosterschool en zorgde voor de herbouw van de Sint-Maartenskerk en de Sint-Salvator in Utrecht. Onder zijn bewind werd Utrecht een van de belangrijkste steden in de Noordelijke Nederlanden.