Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Gepubliceerd op 11-06-2020

Natuurgeneeskunde

betekenis & definitie

is de leer betreffende het overwinnen van ziekten d.m.v. de van nature in de mens aanwezige geneeskracht en door de natuurlijke afweermechanismen te besturen en op te voeren. Daartoe bedient zij zich van natuurlijke methoden zoals voeding, waterbehandeling, behandeling met natuurlijke mineralen en organische stoffen (slijk, modder, slik, krijt), bewegingstherapie, licht, lucht- en zonnebaden.

Voor medicamenten maakt zij alleen gebruik van planten, plantedelen, plantaardige produkten in rauwe, verse of gedroogde vorm, of van natuurlijke mineralen (Heilerde, krijt, aluin, enz.). Chemische stoffen, vooral die langs synthetische weg vervaardigd worden en verder in de natuur niet voorkomen, wijst zij als geneesmiddelen af. Ook het orde op zaken stellen op het gebied van de psyche hoort in het kader van de totaalbehandeling, die door de n. wordt voorgestaan, tot de geneeskunde. Er zijn zekere verbanden met de homeopathie, die het geoorloofd maken in het kader van de n. gebruik te maken van haar mogelijkheden. De homeopathie is geen zuiver natuurlijke methode. Ook niet alle door natuurgenezers gebezigde alternatieve geneesmethoden behoren tot de natuurgeneeskunde in strengste zin, zie Alternatieve geneeswijzen. Natuurgeneeskunde in Nederland: Pioniers waren o.m. Ir.

Felix Ortt, de artsen J. Hettema, H. v. d. Upwich, R. A. Benthem Oosterhuis, Tine Kaayk en kruidkundigen als Mellie Uyldert en Theo Braem.