Lexicon der Natuurgeneeskunde

Ernst Meyer Camberg (1981).

Gepubliceerd op 11-06-2020

Antibiotica

betekenis & definitie

zijn geneesmiddelen, die gewonnen worden uit de uitscheidingsprodukten van de stofwisseling van schimmelsoorten of bacteriën en die groeiremmend of dodelijk werken op zekere groepen ziekteverwekkers. Het bekendste middel is het uit de penseelschimmel gewonnen penicilline.

Andere dergelijke middelen zijn streptomycine en aureomycine. Zeer veel geneeskruiden hebben antibiotische eigenschappen. Dit is de verklaring voor hun helende werking bij ontstekingen en infecties. Antibiotica zijn in wezen uit de biologische stofwisseling afkomstige, en dus natuurlijke stoffen en behoeven in principe niet door de natuurgeneeskunde afgewezen te worden. Bij ernstige ziekten, vooral wanneer de natuurlijke geneeskracht van het lichaam niet meer toereikend is, kunnen ze levenreddend werken. Maar men moet bedenken dat vaak aangeboren of verworven allergieën tegen dergelijke stoffen optreden.

Voorzichtigheid bij de toepassing is dus geboden. Het zonder noodzaak gebruiken ervan is in strijd met de geest en de wetten der natuurgeneeskunde. Infecties die het lichaam op eigen kracht kan overwinnen, moet het ook overwinnen. Alleen daardoor krijgt het antilichamen en weerstandskrachten tegen toekomstige infecties. Dit is goed voor het harden. Het ongecontroleerde gebruik van a. heeft reeds een terugslag gehad: er hebben zich steeds meer bacteriënstammen die tegen a. resistent zijn en waarop geen enkele behandeling vat heeft, gevormd. Vooral in ziekenhuizen vindt besmetting met dergelijke bacteriën plaats (hospitaalinfecties).