Gepubliceerd op 18-08-2020

Wind

betekenis & definitie

1. Het gaat hem voor den wind: voorspoedig, als een schip dat „voor den wind” zeilt, d.i. met den wind achter zich.

2. Met alle winden draaien: met iedereen meepraten, telkens een andere partij kiezen, zooals een weerhaan bij elke verandering van wind draait.
3. Iets in den wind slaan: zich er niet om bekommeren (een raad, enz); letterlijk: iets wegslaan en door den wind laten meevoeren.
4. Wie wind zaait, zal storm oogsten: in dubbele mate gestraft worden door de gevolgen zijner verkeerde handeling; ook toegepast op oproerstichters, die later zelven op het schavot komen, zooals bij de Fransche revolutie. Ontleend aan Hosea 8:7: „Want zij hebben wind gezaaid en zullen een wervelwind (de oude vertaling heeft stormwind) oogsten.”