Gepubliceerd op 18-08-2020

Water

betekenis & definitie

1. Water in zijn wijn doen: zijn eischen matigen, zoodra men merkt, dat ze anders niet aangenomen zullen worden.

Ontleend aan de gewoonte, om wijn, die anders voor zieken of zwakke magen te sterk zou zijn, met water te verdunnen.2. Gods water over Gods akker laten loopen: zich over de wereldsche zaken, over den loop, dien de zaken nemen, niet bekommeren. Letterlijk: men laat het water (den regen) over den akker gaan, zooals God het wil, d.i. zonder het door dijken of dammen te keeren.
3. In troebel water (is ’t goed) visschen: in tijden van oproer kan hij, die ’t wil, gemakkelijk zijn voordeel doen. Letterlijk doet dit de visscher, die het water door roeren (vandaar: oproer) troebel maakt: de visschen ziet men dan boven komen.
4. Water en vuur tegen elkander zijn: geslagen, verbitterde vijanden zijn, zooals water en vuur elkander vernietigen.
5. Water naar zee dragen: nutteloos werk doen, vooral geld brengen, waar reeds genoeg is.
6. Boven water zijn: uit het gevaar gekomen zijn, zooals een drenkeling, die weer boven water komt. Weer boven water komen: nadat iemand een tijd lang zoek is geweest (vooral aan ’t zwieren), weer te voorschijn komen; lett. van een drenkeling, die eindelijk boven water komt.
7. Stille waters hebben diepe gronden: bedaarde, kalme menschen, die men voor eenigszins onnoozel, onschadelijk, onschuldig zou houden, blijken vaak het tegendeel te zijn. Een diep water (de zee, de rivier) stelt men zich meestal als golvend voor, doch dikwijls blijkt, dat stille waters óók zeer diep zijn en dus voor hem, die er zich in baden wil, gevaarlijk (bedriegelijk) zijn.
8. Van ’t zuiverste water (bijv.: „een partijganger van ’t zuiverste water”): van de onvervalschte, beste soort, zoo goed als het maar kan. Ontleend aan den juweelenhandel, waarin men van een diamant (paarl, enz.) van ’t zuiverste water spreekt: het is een edelsteen zoo zuiver, zoo schitterend, als men maar denken kan, evenals ’t zuiverste water.