Gepubliceerd op 18-08-2020

Vuur

betekenis & definitie

1. Vuur en vlam sp uwen : zeer vertoornd zijn; ontleend aan de draken, die vuur en vlammen uitbraakten.

2. Vuur vatten: plotseling woedend worden; gezegd van iets, dat in vlam geraakt (de woede wordt ook hier met vuur en vlammen vergeleken; denk aan: in brandenden toorn).
3. Te vuur en te zwaard verwoesten: geheel en al verwoesten en uitmoorden; versta: met vuur de huizen vernielen (verbranden), en met het zwaard de bewoners vermoorden.
4. Voor iemand door het vuur willen loop en: alles voor iemand willen doen, over hebben, zelfs al moest men zijn eigen leven wagen.
5. Het vuur uit de sloffen (of schoenen) loopen: zeer hard, zoodat de vonken uit de spijkertjes vliegen.
6. Tusschen twee vuren zitten: van twee zijden door een groot gevaar bedreigd worden, zoodat men niet weet, aan welk der twee te ontkomen; letterlijk: tusschen het vuur van twee legers.
7. Iemand het vuur na aan de schenen leggen: iemand in het nauw brengen om hem tot een bekentenis te noodzaken, of meer algemeen: het hem zoo moeilijk maken, dat hij doet, wat men verlangt. Ontleend aan de oude rechtspleging, waarbij een beschuldigde een pot met kolen vuur aan de schenen werd gezet, om hem tot bekentenis te dwingen.
8. Voor een heeter vuur gestaan hebben: door grooter gevaar bedreigd zijn geweest; letterlijk gezegd van een soldaat, die een grooten slag heeft meegemaakt, of van iemand, wien het vuur aan de schenen is gelegd.
9. Met vuur spelen: gevaarlijk spel spelen.
10. Vreemd vuur op het altaar brengen: bij een heilige handeling iets onheiligs doen of daarbij iets verrichten, dat uit een laakbaar beginsel voortkomt: bijv. de kunst dienen uit ijdelheid of winzucht, een huwelijk om ’t geld sluiten, enz. De uitdrukking is ontleend aan Lev. 10:1. Aarons zonen Nadab en Abihu namen elk hun wierookvat, deden vuur daarin, legden er reukwerk op en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des Heeren, hetwelk Hij hun niet geboden had. Tot straf werden zij door God onmiddellijk gedood. Hun misdaad was, dat zij niet van het heilige vuur, hetwelk zich in den tabernakel bevond, hadden genomen of liever: dat zij het hunne niet door hun vader, den hoogepriester, aan dat heilige vuur hadden laten aansteken; er was dus onheilig vuur voor Gods aangezicht gebracht. Geen vreemd vuur op het altaar brengen wil dus zeggen: in alle omstandigheden des levens, bij alles, wat wij doen tot eer van God of tot heil van anderen, ons wachten voor kwade praktijken of voor het laten werken van onheilige beginselen. (Zeeman)