Gepubliceerd op 18-08-2020

Lichaam

betekenis & definitie

een verholen samenstelling (in ’t Oudsaksisch, de taal onzer voorouders in Gelderland, enz. lik-hamo). ’t Eerste lid lik bet. gedaante, vorm, en leeft nog voort in lijk: de vorm van het lichaam, het vleesch zonder ziel en leven; ook is ons achtervoegsel lijk ’t zelfde woord, bijv. mannelijk: de gedaante van een man hebbende. Het tweede lid hamo, haam is verloren gegaan, en beteekende hulsel, bedekking; vgl. ons hemd en ’t oude ww hemelen = verbergen, bijv.: „de gevangenen hemelen.” Lichaam bet. dus letterlijk: vleeschhulsel.

Likdoorn = doorn in het vleesch.