Nat - i) lustvocht. Zie ook creme de flamous. 2) in nat worden, zijn, geil, opgewonden raken, zijn. 3) glibberig, smeuïg of soppi.
Zie ook uit de broek glijen, drijven, geil, het overstroomde land, pakje boter, smelten, soppen, daar springen de tranen van in mijn broekje, daar zakt m’n tampon van op mijn sokken en zwembad.