Laura Hebben

Studentin, Radboud Universiteit Nijmegen

Gepubliceerd op 13-10-2015

Renaissance

betekenis & definitie

De Renaissance is het kunsthistorische tijdperk tussen 1350 en de 16de eeuw dat het einde van de Middeleeuwen en de aanvang van de nieuwere tijd markeert. Centrale aspecten zijn het humanisme en de opleving van de antieke kunst en cultuur.

De oorsprong heeft de renaissance in Italië; vanaf 1420 breidde het in de volgende twee eeuwen over heel Europa uit.
Het tijdperk laat zich in drie fasen onderverdelen: de vroege renaissance (1400-ca. 1500), de hoogrenaissance (1500-ca. 1520/1530)en de late renaissance (1530-ca. 1600).

Door het humanisme ontstond een volledig nieuw wereldbeeld waar de mens en niet God of de kerk in het midden stond. Voor het eerst kon de mens zich van de middeleeuwse structuren losmaken: een verandering in het denken was een gevolg zodat de mens zich als een indivudu begon waar te nemen die voor zich zelf verantwoordelijk is en op zichzelf staat.

Ook kunst- en literatuurhistorisch spreekt men van de opleving van de klassieke antieke.
Kunstenaars beeldden versterkt Griekse en Romeinse godheden en sagenfiguren af, verder werden naaktschilderijen populair die in de Middeleeuwen ontoelaatbaar waren. Samen met de verandering van het wereldbeeld kwam door de portretschilderijen ook hier de mens in het middelpunt. Een natuurgetrouwe en harmonische afbeelding was net zoals bij de beeldhouwkunst het meest belangrijke aspect. Vooral de standbeelden lieten bovendien de menselijke anatomie toenemend interessant lijken.
Ook de architectuur liet antieke bouwtranten opleven. Hoofdkenmerken die vooral bij openlijke gebouwen gebruikt werden, zijn Griekse zuilen, koepelbouwen en cassetteplafonds.

Belangrijke vertegenwoordigers van de renaissance zijn de kunstenaars Michelangelo Buonarroti, Leonardo da Vinci, Gian Lorenzo Bernini, Albrecht Dürer en Raffael.