Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Vōtum

betekenis & definitie

I. i, n.

a. in ’t alg., gelofte, vota nuncupare of suscipere of concipere of facere, Cic., vota suscipere pro alqo, Liv., cum vos vota faceretis, ut etc., Cic., vota solvere of dissolvere, Cic., of persolvere, Plin. ep., of exsolvere, Tac., of reddere, Ov., of exsequi, Verg., voto fungi, Iust.; votorum damnari, zie damno, I, b, voti damnatus, Liv., of reus, Verg., voti liberari, Liv., divos in vota vocare, geloften aan de goden doen, hen aanroepen, Cic., zo ook deos votis vocare, Verg., vota ad deos ferre, Ov. | meton., het (met de gelofte verbonden) gebed.
b. in ‘t bijz., de plechtige gelofte, die op 3 Januari voor het welzijn des keizers door de staatsbeambten gedaan werd, vota (sollemnia) pro incolumitate principis nuncupare, suscipere en dgl., Tac., Plin. ep., votorum nuncupatio, Suet.

II. i, n. overdr., wens, verlangen, nocturna vota cupiditatum, Cic., hoc erat in votis, dat wenste ik, Hor., in votum venire, gewenst worden, te wensen zijn, Hor., vota facere, wensen, wensen doen, Cic., eius me compotem voti vos facere potestis, Liv., voto potiare tuo, Ov., en zo voti potens, zijn wens deelachtig, Ov.