1. eig., trippelend (van gejaagdheid, vrees enz.), haastig, onrustig, angstig, ontsteld, curia, Liv., civitas, Liv., ook c. gen., rerum suarum, wegens, over enz., Liv., in re trepida, in rebus trepidis, in ’n onrustige, angstige toestand, Liv., res trepidae, overal angst en verlegenheid, Sall., vita, in gevaar zwevend, Tac., litterae, slechte tijding bevattende, Curt., en zo nuntius, ongeluksbode, Iust.
2. overdr., sidderend, bevend, kloppend enz., ahenum, kokend, schuimend, Verg., pes, vultus, Ov.