Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Stŏmăchus

betekenis & definitie

1. i, m. strot, het spijskanaal, vooral het onderste deel daarvan (slokdarm).

2. i, m. overdr., maag. | fig., st. bonus, kalmte, gelatenheid, goed humeur, Quint., en zo praegn. ook stomachus alleen, Cic.; smaak, non tui stomachi, Cic.; gevoeligheid, prikkelbaarheid en vand. = wrevel, boosheid, stomachum facere of movere alci, Cic., in alqm stomachum erumpere, zijn drift enz. tegen iemd lucht geven, Cic., plus stomacho quam consilio dure, meer boos dan bedachtzaam te werk gaan, Quint.

< >