Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Sătĭo

betekenis & definitie

I. 1. eig., met spijs enz., genoegzaam vullen, verzadigen, agnos, Luc., se, Plin.; desideria naturae, bevredigen, stillen, Cic.; (van andere dingen): verzadigen, b.v. ignes satiantur odoribus, Ov.

2. overdr., stillen, bevredigen, animum, Cic., aviditatem legendi, Cic., satiari alqā re, iets in volle mate genoten hebben, Tac. | meer dan verzadigen, met walging vervullen, pass. = van iets genoeg hebben, numerus agnoscitur, deinde satiat, Cic., poët. ook c. gen., Ov.

II. ōnis, f.

1. het zaaien; plur. concr. = de akkers.
2. het planten, aankweken.

< >