ēre,
1. eig., stijf staan, - zijn (b.v. van koude,); poët., stijf zijn van, stijfvol zitten met, b.v. auro, Verg.
2. (poët.) overdr., stijf zijn = onbeweeglijk -, onbuigzaam zijn, nervi rigent., Hor.; stijf -, steil -, kaal omhoogsteken, b.v. late riget Tmolus, Ov., ook = te berge rijzen (van haar).