Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Rĕmitto

betekenis & definitie

mīsi, missum (3);

1. laten teruggaan, terugzenden, laten gaan, contionem, Liv., alqm Romam, Cic., obsides alci, Caes., librum alci, Cic., nuntium (de scheldbrief) uxori, Cic., Caesari litteras (aan Caesar terugschrijven) m. afh. vraag, Caes. | terugwerpen, pila, Caes., calces, achteruitslaan, Nep. | teruggeven, weer ter hand stellen, beantwoorden, alci beneficium, Caes., veniam (een dienst), Verg. | (weer) van zich geven, sanguinem e pulmone, Ov., vocem, een echo geven, Verg., sonumf Hor., overdr., opinionem animo, afleggen, opgeven, Cic.; voort-, teweegbrengen, atramenta remittunt labem, Hor., quod baca remisit olivae, Hor. | verwijzen, causam ad senatum, Tac., alqm ad ipsum volumen, Plin. ep.
2. laten (terug)schieten, ramulum adductum, Cic., habenas, Cic., arcum, ontspannen, Hor. | laten zakken, brachia, Verg., tunicam, Ov. | losmaken, vincula, Ov., (weer) vloeibaar maken, mella liquefacta, door smelten oplossen, Verg.; bevrijden, vere remissus ager vrij van ijs en sneeuw, Ov. | maken dat iemd of iets ophoudt, vand. = aftrekken, spes animos a certamine remisit, Liv., refl. se remittere, zich ontspannen, Nep., evenzo remitti mediaal, Plin. ep., animum, de geest ontspanning gunnen, Cic., animos, opvrolijken, Cic.: laten verslappen, (in iets) achteruitgaan, veronachtzamen, industriam, Liv., refl. se remittere en alleen remittere, afnemen, ophouden, dolores remittunt, Cic., of se remittunt, Ter., ventus remisit, Caes.; vand. poët. = (een toestand) eindigen, vitam, Poëta bij Cic. | (aan iets) de vrije loop laten, animi appetitum, Cic. | toestaan, toegeven, (in iets) ter wille zijn, (van iets) af zien, remittentibus tribunis comitia sunt habita, Liv., aliquid ex iis (condicionibus), Cic.; (een werk, straf enz.) kwijtschelden, besparen, schenken, opgeven enz., multam, Cic., poenam, Liv., pecunias, Caes., c. dat. (= ten gunste van), inimicitias suas rei publicae, Liv.; nalaten, aflaten, laten varen, de celeritate, Cic., nullum tempus, verloren laten gaan, Ter., c. inf., Ter.

< >