Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Omninō

betekenis & definitie

adv.

1. absoluut, geheel; in ’t algemeen; (bij een climax) over ’t geheel, zelfs slechts; kortom, in één woord; (bij getallen) in het geheel, alles samengenomen.
2. geheel, geheel en al, door en door, in elk opzicht, volkomen.
3. alleszins, wel is waar.

< >