Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Manceps

betekenis & definitie

cĭpis en (archaïstisch) cŭpis, m. opkoper, koper (van staatseigendom, b.v. van de verbeurd verklaarde goederen der geproscribeerden enz.), pachter (van belastingen), aannemer (van publieke leveranties, werken enz.). | overdr., huurder, pachter; borg; bezitter.

< >