ĭnis, f.
I. (objectief), beeld, beeltenis, afbeelding, vooral borstbeeld
a. eig., (als beeldhouw- of schilderwerk), imago ficta, buste, Cic., imago picta, geschilderd borstbeeld, Cic., imagines maiorum, beeldenafdrukken in was van het gelaat der voorouders (ook cerae genaamd), welke slechts zij mochten ten toon stellen, wier voorouders een curulisch ambt bekleed hadden, Cic. | afbeeldsel, evenbeeld, pendant, (van zon en maan) weerschijn. | schaduwbeeld, schim; droom-, phantasiebeeld; (als philosophische term) het voor de geest zwevende beeld. | (m. en z. vocis) echo. | (door woorden geschetst) beeld, parabel, fabel.
b. overdr., in ‘t alg., beeld. | in ‘t bijz., (misleidend) schijnbeeld, schijn.
II. (subjectief), aanblik, verschijning. | voorstelling (van iets), levendige gedachte (aan iets).